Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Actief

betekenis & definitie

(<Fr.-Lat.),

I. bn. (...ver, -st),
1. werkzaam in ’t alg.; in 't bijz.: werkzaam in zijn ambt, toegewijd en flink : deze ambtenaar is zeer actief; — (R.-K.) actieve orden, verenigingen van kloosterlingen die zich wijden aan onderwijs, liefdewerken enz. ; — actieve lucht, lucht welke veel nevelvormende bestanddelen .bevat; — actieve kool, amorphe koolstof die grote hoeveelheden gas, kleurstoffen enz. kan opnemen zonder zelf verandering te ondergaan;
2. dienstdoende, in dienst: hij is nu weer actief; actieve dienst, feitelijke dienst; — actieve troepen, troepen te velde;
3. metterdaad: de gehele bevolking steunde actief en passief het verzet, met daden en ook lijdelijk ;
4. actieve schulden, uitstaande schulden;
5. actieve handel, de uitvoerhandel in tegenstelling met de passieve of invoerhandel;
6. (van de beurs of markt) levendige vraag tegen contante betaling;
7. (taalk.) bedrijvend (tgov. lijdend);

II. zn. o.,

1. veelal in het mv., ook Activa, de gezamenlijke baten van een boedel (roerende en onroerende goederen, geldswaardige papieren, contanten en uitstaande posten), in tegenstelling met passief; (bij een faillissement) totaal der in het faillissement vallende bezittingen van de gefailleerde;
2. bedrijvende vorm.