bw., naar achteren hellende of omvallende. [De samenstellingen met achterover- laten zich tot drie klassen brengen. Die van de le klasse geven te kennen een achterover zijn: -gaan, hellen, -liggen, -lopen, -zitten, enz.: hij heeft zijn gehele leven wat achterovergegaan, (-gelopen); die van de 2de klasse een achterover komen: -buitelen, -duikelen, -slaan, -storten, -tuimelen, -vallen, -zijgen enz.: het voer hooi is achterovergegaan, achterovergevallen; die van de 3de klasse een achteroverbrengen: -buigen, -duwen, -gooien, -krommen, -leggen, -schoppen, -smijten enz.
Al deze eigenlijke samenstellingen zijn in zich zelf volkomen duidelijk en behoeven daarom geen bijzondere vermelding; vgl. nog de muur helt achterover, en de muur helt achter (aan de achterzijde) over.)