bn.,
1. aangesproken kunnende worden: hij is aansprakelijk, kan om schadevergoeding worden aangesproken; de bezittingen van de schuldenaar zijn voor zijn verbintenissen aansprakelijk; — zich voor iets aansprakelijk stellen, zich verbinden om mogelijke schade te vergoeden, instaan voor;
2. verantwoordelijk : voor de gevolgen zijner daden aansprakelijk zijn;
3.(gew.) toegankelijk, toeschietelijk.