Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Sardanapal(l)os

betekenis & definitie

Sardanapal(l)os, de historische Assurbanipal, in de Bijbel Asnappar, was een van de laatste koningen van Assyrië, zou hebben geleefd in de 7e eeuw v.C. Volgens een Griekse legende bracht hij zijn dagen overwegend door te midden van zijn eunuchen en vrouwen. In zijn harem ging hij dikwijls als vrouw gekleed en amuseerde hij zich met bezigheden als het spinnen van wol. Door make-up en kleding zou hij nog maar moeilijk als man herkenbaar zijn geweest. De liefde bedreef hij met mannen én vrouwen. Deze buitenissige levenswandel bracht de aanvoerders van zijn lijfwacht, Belesys en Arbakes, ertoe met de Perzen en Meden tegen hem in opstand te komen. Sardanapallos geraakte in de strijd tegen de opstandige aanvoerders aan de verliezende hand en werd uiteindelijk langdurig belegerd in de stad Ninos. Toen hij het uitzichtloze van zijn situatie inzag, richtte hij in zijn paleis een enorme brandstapel op en kwam hij met al zijn eunuchen, vrouwen en schatten om.

Zijn naam was in de oudheid verbonden met verwijfdheid, en wel de specifiek oosterse, die de Griekse en Romeinse cultuur voortdurend bedreigde: Diodoros, Ovidius in Ibis en Augustinus laten zich in deze geest scherp uit. Aristoteles noemt in Ethika Nikomacheia de naam erger dan het scheldwoord zwijn. Een bepaald Dionysostype in de beeldhouwkunst uit ca. 360 v.C. is naar hem genoemd: de god is voorgesteld als een man met lange baard en statige houding, gehuld in een dunne mantel die het hele lichaam bedekt. Deze betiteling komt voort uit de inscriptie op een kopie in de Vaticaanse Musea en zou samenhangen met een associatie met het karakter en de levenswandel van Dionysos.

Volgens de overlevering – met name Diodoros naar een verloren gegaan traktaat van Ktesias – was er voor Sardanapallos een groot grafmonument opgericht, dat Alexander in 333 bij Babylon zou hebben bezocht. Een door vele auteurs, onder wie Cicero in zijn Tusculanae disputationes en Augustinus, geciteerde inscriptie op de tombe zou hebben gesproken over de vergankelijkheid van rijkdom.

Behoudens vermeldingen van Sardanapallos als toonbeeld van verwijfdheid of verwekelijking in de middeleeuwse literatuur (bijvoorbeeld in de in cyrillisch schrift gestelde Kroniek van Manasse uit de 12e eeuw en de Confessio amantis van Gower 1390) en de emblematiek, begint het thema pas te leven vanaf het begin van de 19e eeuw. Van groot belang daarbij is een toneelstuk uit 1821 van Byron, uitdrukking van epicurische idealen, waarin vrede en genot meer in tel zijn dan oorlog en glorie. Met het einde in zicht zendt Sardanapallos iedereen heen; alleen de bijzit Myrrha, die met haar meester in een haat-liefdeverhouding leeft, wenst te blijven en met hem te sterven. Deze stofbehandeling vinden we in enkele toneel- en muziek-bewerkingen terug, onder meer in een cantate van Berlioz 1830, een concertstuk van Berton 1882 en opera’s van Litta/Rotondi 1844 en Joncières/Becque 1867. Ravel componeerde een muziekstuk Myrrhe 1901 op een tekst van Beissier. In deze traditie gold Sardanapallos naast Elagabal voor auteurs als Gautier, Flaubert, Wilde en Huysmans als het toonbeeld van de dandy, in positieve én negatieve zin, en als mannelijke pendant van femmes fatales als Semiramis en Kleopatra.

Het beroemde en op de Salon van 1828 schandaal verwekkende doek van Delacroix 1827, waarop wordt afgebeeld hoe Sardanapallos zijn concubines en paarden laat neersteken, berust op een eigen inventie van de schilder en is door Byron geïnspireerd. Een kleinere versie stamt uit 1844.