Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Phaëthon

betekenis & definitie

Phaëthon is de zoon van de zonnegod Helios en Klymene, een dochter van Okeanos. Als jongeman krijgt hij van zijn moeder te horen dat hij de zoon is van Helios zélf. Hij trekt dan naar het paleis van zijn vader in het uiterste Oosten en vraagt hem, ten teken van zijn vaderlijke liefde, een wens te vervullen. Helios zegt dit toe, waarna Phaëthon verzoekt om gedurende één dag de zonnewagen te mogen besturen. Helios vreest onheil en heeft spijt van zijn toezegging, maar acht zich, als Phaëthon aandringt, aan zijn belofte gebonden. Hij overstelpt zijn zoon met waarschuwingen en raadgevingen en geeft hem dan de beschikking over voertuig en paarden. Als de paarden zich langs het duizelingwekkende pad in beweging hebben gezet, wordt Phaëthon bevangen door angst en de dieren slaan onder zijn ongeoefende handen op hol. De wagen verlaat de voorgeschreven baan, komt nu eens te hoog en bedreigt de sterren, dan weer te laag, waardoor delen van de aarde uitdrogen of verbran-den en de huid van de bewoners van de tropen donker wordt. Ten slotte ziet Zeus zich genoopt zijn bliksem te slingeren, zodat het span wordt vernietigd. Phaëthon stort neer in de Eridanos-rivier. Zijn zusters, de Heliaden, ‘dochters van de Zon’, treuren bij zijn lijk en worden in hun verdriet getransformeerd in populieren, terwijl hun tranen in barnsteen veranderen.

Het verhaal is onderwerp van een op enkele fragmenten na verloren gegane tragedie Phaëthon van Euripides. De meest uitgebreide vertelling is van Ovidius. Loukianos 2e eeuw n.C. beschrijft in zijn Godengesprekken op ironische wijze een twistgesprek tussen Zeus en Helios na de vernietiging van het span.

Eusebius van Caesarea, een 4e-eeuwse christelijke auteur, en anderen verklaren de zondvloed van Deukalion als een middel om de branden die Phaëton gesticht had te blussen. In de laatmiddeleeuwse Ovide moralisé wordt het lot van Phaëthon vergeleken met dat van Lucifer, die uit de hemel omlaag wordt gestort. In de literatuur van de nieuwe tijd komt Phaëthon voor als een symbool van moed, overmoed of roekeloosheid: een stuk van Calderón 1669, een gedicht van Meredith 1887. Een poging tot reconstructie van de verloren gegane Euripides-tragedie waagde Goethe in 1823. Vondel 1663 schreef het treurspel Faëton of reuckeloze stoutheit. Het stuk leert ‘dat de heerschappij van hoge staeten alleen aan wijzen en voorzichtigen, niet aan wulpen en onbeslepene harssens, te betrouwen staet’.

Zowel in de literatuur en het theater als in de beeldende kunst wordt Helios op grond van een oude associatie veelal aangeduid resp. afgebeeld als de zonnegod Apollo. In de 17e en 18e eeuw is het verhaal onderwerp van een aantal opera’s, o.a. Lully/Quinault 1683, Graun 1750 en Jommelli 1753, beide op een libretto van Villati.

We kennen slechts afbeeldingen uit de Romein-se tijd, al zijn er beschrijvingen van werken uit de voorgaande periode. Een stucreliëf uit de Ro-meinse villa onder de Villa Farnesina van ca. 20 v.C. (nu in het Thermenmuseum) toont het verzoek en de noodlottige tocht. Sarcofagen uit de 2e en 3e eeuw n.C. herhalen deze scènes.

Vanaf de 15e eeuw is met name de val van Phaëthon een regelmatig terugkerend motief in de schilderkunst, van Il Sodoma eerste helft 16e eeuw en Rubens ca. 1605 tot Moreau 1878 en Redon ca. 1905. Men neemt aan dat enkele tekeningen uit 1533 van Michelangelo naar Ovidius in deze traditie van invloed zijn geweest. De val is vooral geëigend voor plafondschilderingen: bijv. Giulio Romano 1532-35 in het Palazzo del Te te Mantua, Cambiaso tweede helft 16e eeuw in het Palazzo Marchese Ambrogio Doria te Genua (deel van een serie over stervelingen die zich over-moedig tonen), Reni ca. 1596-98 in het Palazzo Rossi te Bologna, La Fosse ca. 1700 in Montague House in Londen en Ricci 1703 in Belluno. Cornelis van Haarlem beeldt in 1594 uit hoe Zeus de zonnegod toespreekt na de val van Phaëthon. Een eerder schilderij (ca. 1588) van zijn hand, met de val, ging verloren, maar werd door Goltzius in 1590 gebruikt voor een invloedrijke gravure. Rottenhammer schilderde in 1614 (Galerij Prins Willem v Den Haag) hoe de mensen zuchten onder de door Phaëthon veroorzaakte hitte. Het verzoek van Phaëthon aan Helios/Apollo is voorgesteld in een schilderij van Poussin ca. 1635.