Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

moiren

betekenis & definitie

moiren (Lat. parcae of fata). Het woord moira betekent ‘deel’ en duidt op het aandeel in het geluk dat de mens toekomt. Homeros spreekt van één Moira: personificatie van een ook door de Olympische goden niet te beïnvloeden lots-bestemming en levensduur die ieder mens vanaf de geboorte krijgt toebedeeld. Bij Hesiodos vindt men voor het eerst drie Moiren. Hij voert hen op de ene plaats op als dochters van de Nacht, elders als dochters van Zeus en Themis. Gaandeweg worden deze drie ‘schikgodinnen’, verwanten van de Erinyen en de godin van de zwangerschap en bevalling Eileithyia, steeds meer verbonden met het beeld van de levensdraad – een associatie die overigens ook al bij Homeros is te vinden. Klotho is aanwezig bij de geboorte en houdt het spinrokken vast, Lachesis spint de draad van onze lotgevallen en de ‘onafwendbare’ Atropos knipt of snijdt de draad door.

De Romeinen kenden aanvankelijk één Parca, godin van de geboorte. Uit deze gestalte ontwikkelden zich naar analogie van de Griekse Moiren drie zusters, de Parcae, ook wel de Tria Fata genoemd, die dezelfde namen droegen als hun Griekse zusters.

In de Griekse beeldende kunst treft men hen hoogstzelden aan. Op Romeinse sarcofage treden ze soms op bij een geboorte of bij de schep-ping door Prometheus van de eerste mens uit klei. In grafschilderingen in Ostia (2e-3e eeuw n.C.) zijn ze samen of alleen met hun attributen aanwezig.

Na enkele keren te zijn voorgesteld in de literatuur en beeldende kunst van de middeleeuwen worden ze in de nieuwe tijd meestal afgebeeld als vreeswekkende gestalten, bijvoorbeeld door Il Sodoma ca. 1530, Eckersberg 1808, in de reeks ‘zwarte schilderijen’ van Goya 1820-23 (Prado Madrid) en door Moreau 1890 (Parca met de Engel des doods). In een houtsnede 1513 laat Baldung Grien de drie gestalten zelf de tekenen dra-gen van de bloei en het verval van het vlees: een afgetakelde Atropos snijdt de levensdraad door.

Ook als dit sinistere vanitaselement ontbreekt, herinneren ze er meestal aan dat het leven ook voor de machtigen der aarde eindig is en dat levensgang en levensduur worden bepaald door hogere machten. Zo laat Rubens aan de ingang van de zaal met 24 allegorische voorstellingen van het leven van Maria de Medici 1623-25 (bestemd voor het Palais de Luxembourg te Parijs, thans in het Louvre) de Moiren onder toezicht van Zeus de levensdraad van Maria weven. Een soort-gelijke functie vervullen de Moiren in het allegorische fresco van G. da San Giovanni 1635-36 in het Palazzo Pitti en dat van Giordano 1683 in het Palazzo Medici-Riccardi, beide te Florence, betreffende de bloei van het Medici-geslacht. Een voorbeeld van hun aanwezigheid in de grafkunst is een reliëf van Schadow 1790 in de Berlijnse Dorotheenstädtische Kirche. De Moiren als symbool van de levenscyclus zijn ook aanwezig in een Amsterdams herenhuis (nu Theatermuseum) in een wanddecoratie van De Wit & De Moucheron 1729-31. Welhaast uniek is het beeld Die singende Parze Atropos 1794 van Carstens, bestemd voor een nooit voltooide groep van de Moiren. Deze gestalte was eerder geschilderd door Reni ca. 1630-40.

Als symbolen van levensloop en vergankelijkheid worden ze vele malen geëvoceerd in de dicht-kunst: Spenser 1596, Schiller 1782, Hölderlin 1798, Foscolo 1814, Valéry 1917. Goethe voert hen op in het ‘Parzenlied’ in zijn Iphigenie auf Tauris 1787, dat weer verklankt werd door Brahms in zijn Gesang der Parzen 1882 voor koor en orkest.