Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Lucius Annaeus Seneca

betekenis & definitie

Lucius Annaeus Seneca (ca. 4 v.C. – 65 n.C.), evenals de dichter Lucanus geboren in Cordoba, was de zoon van Lucius Annaeus Seneca en Helvia. In de voetsporen van zijn strenge vader bekwaamde hij zich in de retorica. Uit zijn verbanning door Caligula, die volgens Dio Cassius afgunstig was op zijn redenaarskunst, werd hij teruggeroepen door Agrippina Minor, om te worden belast met de opleiding van de jonge Nero. In de eerste jaren van Nero’s keizerschap verwierf de retor, filosoof en literator – die al een aantal tragedies op zijn naam had staan en Nero in zijn traktaat De clementia een soort vorstenspiegel had voorgehouden – zich een sterke bestuurlijke positie en een groot vermogen. Na de dood van Agrippina en zijn medestander Burrus verzwakte zijn positie. Hij trok zich in 62 terug op zijn landgoederen om zich te wijden aan zijn filosofische en literaire geschriften, waaronder de bewaard gebleven Epistulae morales.

Verdacht van medeplichtigheid aan de samenzwering van Piso, volgens Dio Cassius terecht, volgens Tacitus onbewezen, moest hij zich op bevel van Nero het leven benemen. Tacitus geeft een dramatische beschrijving van de gang van zaken; soberder is Dio Cassius. Een centurio brengt het keizerlijke bevel over aan Seneca, die zijn in jammerklachten uitbarstende vrienden vermaant en hen herinnert aan zijn wijze lessen omtrent de aanvaarding van het lot. Zijn vrouw Paulina wil met hem sterven en beiden snijden zich de polsaders door. Daarna overreedt hij, vrezend dat de smart van de een de moed van de ander zal aantasten, zijn echtgenote ertoe van hem afscheid te nemen en in een ander vertrek uit het leven te scheiden. De oude man verliest te langzaam bloed, en als ook een beker gif niet tot een snelle dood leidt, neemt hij een heet bad dat zijn einde bespoedigt. Nero laat uit vrees voor een te grote volkswoede Paulina’s zelfmoord tegenhouden. Zij zal haar man enkele jaren overleven.

Tacitus en Suetonius stellen Seneca als edele ge-stalte lijnrecht tegenover Nero; Dio Cassius daarentegen is uitgesproken hatelijk. Seneca wordt beschuldigd van overspelige verhoudingen met Germanicus’ dochter Iulia en met Agrippina, geschilderd als een op geld en macht beluste intrigant wiens gedragingen strijdig zijn met zijn leerstellingen, en er zelfs van beticht de aanstichter te zijn geweest van Nero’s moord op Agrippina.

Vanaf de late middeleeuwen tot in de barok heeft Seneca een uitstekende reputatie. De traditie van ‘Seneca Christianus’ zegt dat hij zou heb-ben gecorrespondeerd met Paulus; zijn sterven werd vergeleken met de passie van Christus. Deze laatste gedachte vinden we onder meer bij Rubens’ vriend Lipsius 1604 en in anonieme drama’s voor jezuïetencolleges in Zuid-Duitsland in de 18e eeuw. Zijn reputatie als stoïsch schrijver en denker berust voorts op zijn tot in de 18e eeuw zeer invloedrijke tragedies, op zijn morele geschriften en op Tacitus’ beschrijving van zijn sterven. Dit sterven staat centraal in een aantal toneelstukken: o.a. Tristan l’Hermite 1644, Lohenstein 1665 (Epicharis), Creutz 1754 en E.Chr. von Kleist 1758. De goede reputatie van Seneca vindt weerklank tot in onze tijd: zo voert Hacks 1980 Seneca op als individu tegenover de kapitalistische samenleving. Voor Diderot en andere 18e-eeuwse auteurs is Seneca evenwel niet van eenzelfde nobelheid als Sokrates, omdat hij al te zeer in de kwade reuk van Nero is blijven staan. Ook in L’incoronazione di Poppea van Monteverdi/Busenello 1642 is voor Seneca een weinig glorieuze rol weggelegd.

In de beeldende kunst van de oudheid is Seneca, behalve in een enkel portret, nooit voorgesteld. De oudste afbeelding van de zelfdoding is waarschijnlijk een miniatuur van rond 1200. Het portret in houtsnijwerk in de koorbanken van de kathedraal in Ulm door Syrlin 1469-74 behoort tot een portretreeks met onder anderen Cicero en Empedokles. Justus van Gent schilderde rond 1476 een ‘portret’ voor de Studiolo van Isabella d’Este in Ferrara (Homeros). In de eerste geïllustreerde editie van Boccaccio’s De mulieribus claris uit 1473 is een prent opgenomen, waarin Paulina een belangrijke rol speelt.

De dood van Seneca wordt herhaaldelijk afgebeeld in de Italiaanse barok: Guercino 1643, vijfmaal Giordano tussen 1645 en 1695, Ricci ca. 1706 (met als pendant de ontmoeting van Alexan-der met Diogenes) en Conca, die Paulina op een doek uit 1735 op de achtergrond plaatst (pendant is de zelfmoord van Cato Uticensis). In 1611 schildert Rubens, naar een hellenistisch beeld van een oude visser dat voor een Seneca-afbeelding werd gehouden (nu in het Louvre), de stervende filosoof in een wasbekken. Deze mede aan de ‘Schmerzensmann’ ontleende iconografie bleek uitermate vruchtbaar, getuige talrijke illus-traties in Seneca-edities en schilderijen van o.a. Vignon 1633 en De Peters tussen 1780-90. Die populariteit blijkt ook uit de afbeelding in de vorm van een biscuitreliëf door Wedgwood 1779. Schilderijen voor de Prix de Rome 1773 van de prijswinnende Peyron (verloren gegaan, maar in een gravure vastgelegd) en David volgen een werk van Hallé 1750, waarin een prominente plaats is ingeruimd voor Paulina die van haar gemaal afscheid moet nemen. Seneca’s stoïsche dood, specimen van het in de 17e en vooral in de 18e eeuw geliefde motief van de zelfmoord van wijze mannen (vgl. Cato Uticensis en Sokrates), komt verder voor bij o.a. Honthorst ca. 1627 (vier-maal, o.m. Centraal Museum Utrecht) en naar hem Stomer en Sandrart, beiden rond 1630. Een theorie dat Honthorst met zijn werk zinspeelde op de dood van Oldenbarneveldt in 1619, is on-waarschijnlijk gezien zijn werk voor de Oranjes. Seneca is vooral geliefd in de Duitse schilderkunst van de 18e eeuw: naast het genoemde werk van De Peters zijn er schilderijen van o.a. Geiger, Johann Zick en Angelika Kauffmann. In de tuin van de Ermitage te Bayreuth stond een nu verloren gegaan beeld van Seneca in het bad als pendant van een Sokrates, beide van Schnegg 1755-58. Pittoni schildert ca. 1715 hoe het lijk van Seneca aan Nero wordt getoond, met als pendant de dood van Agrippina; Taillasson in 1793 hoe Paulina op bevel van Nero wordt afgehouden van zelfmoord.