Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Hektor

betekenis & definitie

Hektor, zoon van het Trojaanse koningspaar Hekabe en Priamos; echtgenoot van Andromache en vader van Astyanax; was de werkelijke leider van Troje in de Grieks-Trojaanse oorlog en een van de hoofdpersonen van Homeros’ Ilias. Omdat hij alleen tegen Achilleus niet opgewassen is, heeft hij in de eerste negen jaren van het beleg de rechtstreekse confrontatie met Achilleus vermeden. Nadat deze zich echter na zijn botsing met Agamemnon uit de strijd heeft teruggetrokken, zorgt Hektor ervoor dat de Trojanen de over-hand krijgen, waarbij hij zich beschermd weet door Apollo, die een Trojaanse overwinning wenst. Na de eerste gevechten neemt Hektor afscheid van vrouw en kind – Astyanax schrikt even van de schitterende wapenrusting van zijn vader – om de Grieken de beslissende klap toe te brengen. Een tweegevecht met de ‘grote’ Aias blijft onbeslist, onder meer vanwege de invallende duisternis, waarna de twee volgens geldende erecode geschenken uitwisselen. In de daarop-volgende dagen dringt Hektor door tot in het door de Grieken inderhaast ommuurde kamp en tot bij de schepen. Op dit voor de Grieken kritieke moment verkrijgt Patroklos van zijn vriend Achilleus toestemming om zich in diens wapenrusting in de strijd te storten. Hij slaat de Trojanen een eind terug, maar wordt dan door Hektor gedood.

Het is deze gebeurtenis die Achilleus weer aan de strijd doet deelnemen. Hij dringt de Trojanen terug tot in de stad, maar Hektor weigert, ondanks aansporingen van zijn bezorgde en vanaf de muren van de stad toekijkende ouders, de wijk te nemen binnen de beschermende muren en stelt zich op tegenover Achilleus. Op het laatste moment verliest hij de moed, waarop Achilleus hem driemaal de stad rond jaagt.

Inmiddels heeft Zeus het lot van beide helden gewogen en de beslissing is dat Hektor moet sterven. Apollo moet zijn beschermeling in de steek laten. De godin Athena neemt de gedaante aan van Hektors broer Deïphobos en moedigt hem aan zich opnieuw te weer te stellen tegenover Achil-leus. Als Hektor dit doet, wordt hij inderdaad gedood. Al stervende doet hij het verzoek toe te staan dat zijn lijk binnen de muren wordt gebracht, maar de wraakzuchtige Achilleus snijdt de hielpezen van Hektor door, bindt het lijk aan zijn strijdwagen en sleept het in de twaalf dagen daar-na aldus rond de stadsmuren. Apollo weet verminking en verrotting van het lichaam te voorkomen. Achilleus, in opdracht van Zeus door Thetis gemaand wegens deze schending van de heilige regels, ontvangt ten slotte de oude Priamos, accepteert een losgeld en staat het lijk af. Hij gunt de Trojanen elf dagen voor het rouwbeklag, waar-in Hekabe, Andromache en Helena voorgaan. Met deze gebeurtenis sluit de Ilias af.

Het afscheid van Andromache is vereeuwigd op Grieks aardewerk vanaf de 6e eeuw v.C. tot op een schildering in Nero’s Gouden Huis (1e eeuw n.C.). Het gevecht bij de schepen vinden we op Etruskische askisten en op vazen. Voorts zijn de strijd met Achilleus en het voortslepen van Hektors lijk in de 5e-eeuwse keramiek voorgesteld. Dit laatste tafereel is ook veelvuldig op Romeinse sarcofagen aan te treffen. Uiteraard figureert hij ook in de talrijke Achilleus-cycli.

In de middeleeuwen is men vooral te rade gegaan bij twee laatantieke bronnen in proza, de Ephemeris belli Troiani, een journaal toegedicht aan Diktys de Kretenzer, metgezel van koning Idomeneus (grotendeels verloren gegaan Grieks origineel uit de 2e of 1e eeuw n.C., Latijnse bewer-king uit de 4e), en het verslag De excidio Troiae historia, op naam van Dares de Phrygiër, deelnemer aan Trojaanse kant (de Latijnse versie dateert uit de 5e of 6e eeuw en berust mogelijk eveneens op een Grieks origineel). Beide pseudepigrapha gaan vergezeld van brieven, waarin wordt uitgelegd hoe het gekomen is dat ze zo lang onbekend zijn gebleven. In werkelijkheid spelen ze handig in op de in de oudheid levende twijfel aan de geloofwaardigheid van Homeros: er circuleren immers ook andere verhalen over Troje, hij heeft eeuwen na de gebeurtenissen geschreven, in dicht-vorm en dus onder verdenking van het opdissen van verzinsels (zoals blijkt uit de rol die de goden bij hem spelen); Diktys is bovendien niet vrij van anti-Romeinse gevoelens. De ‘waarheid over Troje’ ziet er heel anders uit dan de klassieke traditie wil, en het ‘Homeros liegt’ zal in de middeleeuwen niet van de lucht zijn geweest. Diktys, de betere stilist, beschrijft de gebeurtenissen van de schaking van Helena tot en met de thuiskomst van de Grieken (over de avonturen tijdens de terugreis beweert hij ingelicht te zijn door helden die Kreta hadden aangedaan, onder wie Odysseus en Menelaos met Helena). Hij combineert slim de verschillende tradities (ook de homerische) tot een nieuw geheel. Dares begint bij de tocht van de Argonauten en besluit met het vertrek van de Trojanen, die elders hun heil gaan zoeken. Zijn geloofwaardigheid moet blijken uit een simpele journaalstijl, gericht op vermelding van feiten (aantallen schepen en gesneuvelden, duur van wapenstilstanden, portretten van de hoofdrolspelers). Beiden zijn tot in de 17e eeuw op hun woord geloofd. Diktys heeft het Byzantijnse beeld van Troje tot in de 12e eeuw beïnvloed en is in het Westen naast de klassieke auteurs gebruikt als aanvulling op Dares. Dares heeft in het Griekse Oosten geen enkele invloed gehad, maar heeft sterker dan enige andere bron zijn stempel op de westerse visie op Troje gedrukt. Dit heeft te maken met de pro-Trojaanse stemming in het Westen.

De kerkvader Hiëronymus heeft in zijn geschriften rond 400 het fundament gelegd voor de vermelding van de val van Troje als historisch feit in de wereldkronieken; hij nam deze op in zijn bewerking van Eusebius’ Kroniek. Augustinus, Orosius en Fulgentius hebben de toon gezet voor de middeleeuwse les uit deze geschiedenis: wie op de heidense goden vertrouwt bouwt op zand; wereldse macht is vergankelijk (vanitasmotief); rampspoed was er ook in voorchristelijke tijd te over; lust (al bij Fulgentius verpersoonlijkt in Achilleus), overspel (Maerlant spreekt over ‘hoer-dom’ van Paris en Helena), eerzucht (Palamedes), arglist (Hekabe) enz. worden gestraft.

Troje kreeg er een functie bij doordat vanaf de 7e eeuw, te beginnen met de Franken, steeds meer volkeren, steden en adellijke geslachten in West- en Noord-Europa hun oorsprong op Trojanen terugvoerden, naar Romeins voorbeeld (Aeneas) en met hetzelfde doel: prestige en legitimatie van macht en pretenties. Als stamvaders gelden Trojanen die na de val van Troje zouden zijn uitgeweken (Aeneas en Antenor, maar ook minder bekende figuren als Phorkys, de stichter van Pforzheim) of hun aan de fantasie ontsproten afstammelingen, wier namen aan Troje herinneren (Priamos, Paris, Anchises) dan wel met het oog op hun veronderstelde nageslacht gekozen zijn (Francio/Francus voor de Franken, Brut/Brutus voor de Britten, Torquotus/Turcus voor de Turken, Colonius als stichter van Keulen). Vanaf de 12e eeuw tot ver in de vroegmoderne tijd is het Westen één nova Troia. De politieke en men-taliteitshistorische consequenties van dit afstammingsgeloof zijn groot geweest en het in de 15e eeuw begonnen afscheid van de afstammingssagen heeft tijd en moeite gekost. Frans i (1515-47) weet zich Hektors nazaat in het 64e geslacht, en nog in 1656 rekent Abraham Kemp knorrig af met de Trojaanse afstamming van de heren van Arkel: ‘Troia als een seuge heeft veel biggen gewor-pen.’ Troje is in de middeleeuwen vaderlandse of dynastiegeschiedenis en het Westen koestert ook vanwege Troje ressentiment tegen Byzantium. Veroveringen van Constantinopel (1204, 1453) zijn in het Westen als late wraak beleefd.

In de 12e eeuw, als ook de Latijnse Troje-poëzie een hoogtepunt bereikt met de anonieme Historia Troyana Daretis Frigii, Joseph van Exeters Frigii Daretis Ylias en de vooral op de klassieke traditie gebaseerde Ilias van Simon Chèvre d’Or, is Troje een belangrijk thema voor vorsten en adel. De ‘matière de Troie’ doet haar intrede in de volkstaalliteratuur. Troje wordt exemplarische voor-afbeelding, bakermat en spiegel van de hoofse riddercultuur, geschiedenis van een stand en een leefwijze. De trend is gezet door Benoît de Sainte-Maure, dichter aan het Anglo-Normandische hof, met de Roman de Troie (rond 1165, ruim 30.000 verzen). Tot in de 14e eeuw heeft dit werk dichters van ridderromans direct beïnvloed, o.a. Herbort van Fritzlar, Liet von Troie (1210-17), Segher Diengotgaf (rond 1250), Jacob van Maerlant, Historie van Troyen, waarin Seghers werk is opgenomen (1261-66) en Konrad van Würzburg, Trojanerkrieg (eind 13e eeuw, onvoltooid, later van een voortzetting op basis van Diktys voorzien). Ook zijn er prozaversies van gemaakt (Roman de Troie en prose, midden 13e eeuw; voorts in het Italiaans, Nieuwgrieks en Spaans). Vanaf het begin van de 14e tot in de 17e eeuw heeft Benoît indirect en zonder dat men het besefte doorgewerkt via een Latijnse prozabewerking, de Historia destructionis Troiae (1272-87) van Guido de Columnis uit Messina (waarschijnlijk niet dezelfde als de Siciliaanse dichter Guido delle Colonne), die Dares en Diktys als bron noemt, maar in werkelijkheid de Roman de Troie bewerkt (dit is pas in de 19e eeuw ontdekt).

Sinds Benoît begint het verhaal van Troje dankzij Dares met Iasons tocht, die de aanleiding was tot Herakles’ wraakexpeditie, waarbij Troje voor het eerst werd verwoest, Priamos’ vader Laomedon gedood en zijn zuster Hesiona als buit door Telamon meegenomen. (Dares heeft dus de stichting, in 1430, van de orde van het Gulden Vlies voorbereid.) Het eindigt met Odysseus’ dood door de hand van Telegonos, zijn zoon bij Kirke; dat is bij Diktys, Benoîts aanvullende bron, de laatste episode in de verhalen over de terugkeer van de Griekse helden na de tweede verwoesting van Troje. Daarnaast heeft Benoît klassieke bronnen benut en om het verhaal zo volledig mogelijk te vertellen gaan latere auteurs daarmee door. Maerlant en Konrad van Würzburg voegen bijvoorbeeld de jeugd van Achilleus toe op basis van Statius’ Achilleis. Maerlant laat, mogelijk op het idee gebracht door het Excidium Troiae, op Benoîts verhaal de lotgevallen van Aeneas volgen, op basis van Vergilius’ Aeneis. Tegenspraak in de bronnen leidt tot spanningen of zelfs contradicties in de Troje-romans en tot (intertekstuele) discussie.

Centrale thema’s in de Troje-romans zijn strijd en liefde. De kleding, bewapening, strijdwijze en het gedrag bij andere bezigheden, de gedachten en gevoelens van de helden zijn die van de riddercultuur. De vrouwen zijn edelvrouwen, die hun ridders bewonderen en hun wapenfeiten met elkaar bespreken, die de helden inspireren, om hun behoud bidden, ze na de strijd verwelkomen en met zorg omringen, en hoofs met hen verkeren en hun liefde schenken als de wapens rusten. De Trojanen zijn ook hier in het voordeel, want in het Griekse kamp vindt men vrouwen vrijwel uitsluitend als oorlogsbuit. De hoofse liefde speelt bij Benoît een grotere rol dan in de Roman d’Alexandre en de Roman de Thèbes. Zij krijgt gestalte in traditionele paren, zoals Medeia en Iason en Polyxena en Achilleus, of pas in de middeleeuwen bijeengebrachte gelieven: sinds Benoît Troilos en Briseida en bij Maerlant Penthesileia en Polites. En in gesprekken van minne, zoals ze tussen Helena en Polidamas, Polyxena en Mennoen, en Andromache en Menfloers wor-den gevoerd in Seghers Tprieel van Troyen. Alles wordt uitvoerig en vaak met vertoon van geleerdheid beschreven, met bijzondere aandacht voor kostbare kleding en schitterende interieurs, voor bouwwerken en grafmonumenten (zoals dat van Hektor in de tempel van Apollo), en vooral voor producten van exotisch raffinement. Beraadslagingen, gesprekken, woordenwisselingen op het slagveld, ‘regrets funèbres’ worden uitvoerig weer-gegeven. Het verloop van de strijd wordt, zoals in ridderromans gebruikelijk, ook beïnvloed door verraad, arglist en lafheid; Dares en Diktys heb-ben Antenor, Aeneas, Hekabe en Achilleus als gegadigden voor dergelijke rollen aangereikt.

In de Roman de Troie voert Hektor de Trojanen aan, als toonbeeld van ridderlijke moed en ‘corteisie’. Zijn sinds Dares’ portrettering overbekende schoonheidsfoutjes (hij lispelt en loenst een beetje) verdwijnen in Benoîts beschrijving in de slagschaduw van zijn ridderdeugden. Zolang de grote Hektor, op zijn strijdros Galathee en met de leeuw, symbool van koninklijke moed, in zijn blazoen, deelneemt aan de strijd, blijven de partijen op z’n minst in evenwicht. Zijn wapenfeiten zijn legio. Op zijn graf zal men de namen kunnen lezen van de zeventien vorsten (het mogen er ook twee meer of minder zijn) die hij heeft gedood, om van de meer dan 300 anderen van de tweede garnituur maar te zwijgen. Zijn bijdragen aan beraad getuigen van wijsheid. Zelden heeft hij een zwak moment; als hij eens gewond is en zich even rust wil gunnen, ziet hij de dames de strijd vanaf de muur volgen, en dan geeft de gedachte aan zijn eer hem weer vleugels. Ridderlijk is Hektors ontmoeting met zijn neef Aias, de zoon van Telamon en Hesiona, waarbij hij overigens een strategische fout maakt door in te stemmen met beëindiging van de strijd van die dag, hoewel de overwinning voor de Trojanen voor het grijpen lijkt. Die fout ontgaat het deskundige publiek natuurlijk niet, en men zal het hem eeuwen-lang blijven inpeperen: toen heeft Hektor – was het Avonture of de wil van God? – de eindoverwinning uit handen gegeven. Hoofs is zijn gesprek met Helena, waarin hij haar vertelt van het treffen tussen Paris en Menelaos. Hektor doet niet onder voor zijn grote tegenstrever Achilleus.

Het middeleeuwse beeld van Hektors tegenstrever, Achilleus, is daarentegen minder gunstig dan het klassieke. Hij is nog steeds de grote strijder wiens handelen door hartstocht wordt beheerst, maar zijn moed en woede, snel gewekt en doorwerkend in wrok, hebben gezelschap gekregen van seksuele drift. Zijn grootste wapenfeit verliest zijn glans door onridderlijk gedrag en zijn onwaardige dood is een direct gevolg van zijn liefde voor Polyxena. In het Troje-gezinde Westen daalt de ster van Achilleus, terwijl die van Hektor stijgt.

Achilleus beantwoordt als voorvechter van de Griekse zaak aanvankelijk aan de verwachtingen. Hij leidt een succesvolle expeditie in Mysie, waar-van hij nog op tijd terugkeert om in het eerste grote gevecht de krijgskans in het voordeel van de Grieken te doen keren. De volgende dag velt Hektor Patroklos. Natuurlijk is Achilleus diep-bedroefd en zint hij op wraak. Die is hem niet meteen gegund, zoals bij Homeros, maar pas veel later. Menig treffen tussen Hektor en Achilleus blijft onbeslist. Bij een ontmoeting tijdens een wapenstilstand besluiten ze tot een tweekamp, maar die wordt door hun omgeving verhinderd: de Grieken hebben Hektor leren vrezen en in Troje is alleen Priamos zeker van de overwinning van zijn zoon.

Het einde van Hektor is van een volstrekt andere dramatiek dan bij Homeros. Andromache heeft een onheilspellende droom en wil haar man ver van het slagveld houden. Hektor vindt het niet eervol om aandacht te schenken aan het hersenspinsel van een vrouw, maar Priamos, Hekabe en zijn broers weerhouden hem van deelneming aan de komende strijd. Hij legt wel zijn wapenrusting aan, maar blijft in de stad, zich verbijtend. Tot het hem te veel wordt, als de Trojanen in het nauw komen en wéér een slachtoffer wordt thuisgebracht. Hij werpt zich in het strijdgewoel. Achilleus moet gewond voor hem wijken, maar blijft op hem loeren. De manier waarop hij Hektor ten slotte uitschakelt, is weinig ridderlijk: hij maakt laf gebruik van een moment waarop Hek-tor, met een andere tegenstander bezig, zijn dekking verwaarloost. Volgens Maerlant valt hij Hektor zelfs in de rug aan, als een eervergeten ridder, een ‘bose deghen’: had hij Hektor ‘int aenschyn ghesien’, de afloop zou anders zijn geweest. Hektors dood is een smet op zijn blazoen, die van Troilos een volgende.

De valse Achilleus is een innovatie van Benoît, Achilleus als minnaar niet. Uit antieke bronnen heeft men in de middeleeuwen weet van Achilleus en Deidamia, Briseïs/Hippodamia, Polyxena, Iphigeneia, Penthesileia en Patroklos. In de Troje-roman is Polyxena Achilleus’ grote liefde. Dares’ verhaal is voldoende geweest om het imago van Achilleus te bepalen, omdat zijn liefde voor Poly-xena hem zo ingrijpend verandert op in de ridder-lijke code wezenlijke punten. De liefde inspireert hem niet tot edele daden. Zij verlamt hem als strijder: vanaf het moment waarop hij Polyxena tijdens een wapenstilstand voor het eerst ziet (volgens Dares tijdens de herdenking van de verjaardag van Hektors dood bij diens graf) en haar ouders te verstaan hebben gegeven dat er nergens over te praten valt zolang er geen vrede is, bepleit hij de aftocht van de Grieken. Hij verzaakt aan eer en trouw door zich niet meer op het slagveld te vertonen, ook als hem wordt gemeld dat de Grieken in het nauw worden gebracht. Zware delegaties – Odysseus, Nestor en Diomedes, en ten slotte Agamemnon zelf – brengen hem niet tot andere gedachten (volgens Benoît speelt hij schaak). Pas als Troilos een slachting onder zijn Myrmidonen aanricht, wint de gram het van de liefde. Hij trekt ten strijde en doodt Troilos. Terstond daarna loopt hij blind van liefde in de val die Hekabe hem zet: ze lokt hem naar de Apollo-tempel voor overleg over Polyxena. Daar doodt Paris hem, een ondanks moedig verweer roemloos einde. Auteurs en lezers van Troje-romans hebben zich in Achilleus’ dilemma tussen amor en militia en in Polyxena’s reactie daarop verdiept, zowel schuld als verontschuldiging zoekend. Benoît vergelijkt Achilleus met Simson, David en Salomo; de auteur van de Roman de Troie en prose voegt Adam, Holofernes, Merlijn en Vergilius toe. Rond 1300 gaat Achilleus bij Guido de Columnis de geschiedenis in als de man die tegen eer en roem voor het leven kiest, de door de liefde en moreel ook door Hektor verslagen overwinnaar. In het Inferno-deel van zijn Divina Commedia ca. 1315 plaatst Dante Achilleus in de tweede helle-kring, onder de zondaars tegen het vlees, die de drift volgden tegen de ratio in. Polyxena vindt sympathie: reeds Benoît beschrijft hoe bezorgd ze is om Achilleus als die weer ten strijde trekt, hoe ze Hekabe overlaadt met verwijten over de hinderlaag en hoe haar beeld als treurende Achilleus’ graf siert. Herbort van Fritzlar laat Poly-xena Achilleus een brief schrijven, waarin ze begrip toont voor het feit dat hij de wapens weer opneemt. In het classicistische drama wordt onder invloed van Euripides en Seneca vooral Polyxena’s dood behandeld als een door de schim van Achilleus geëist offer. Maar als Goethe zijn Achilleis had voltooid, zou de middeleeuwse Polyxena zijn herleefd: hij leende in 1797 een editie van Dares en Diktys.

Ook de bewerkingen van de Roman de Troie laten zien hoezeer het beeld van Hektor samenhangt met dat van Achilleus. Herbort van Fritzlar werkt de tegenstelling tussen karakter en plichtsbesef uit: Achilleus volgt zijn temperament, Hektor gaan de ridderlijke idealen boven alles. Dit contrast geeft hun conflict een diepere achtergrond. De confrontaties, bij Benoît een reeks incidenten waarin nauwelijks spanning wordt opgebouwd, lopen als een rode draad door het verhaal. Maerlants beeld van Achilleus is negatiever dan dat van Benoît. De hoofsheid van Hektor en zijn gelijkwaardig zijn aan Achilleus krijgen door toevoeging van details in de Historie van Troyen wat meer nadruk dan in de Roman de Troie. Aias en Hektor wisselen geschenken uit die een tragische rol zullen spelen: Aias krijgt het zwaard waarin hij zich later zal storten, Hektor de gordel waaraan zijn lijk (ook Maerlant kent dit detail) zal worden voortgesleept. In het gesprek over de tweekamp komt Achilleus’ wrok jegens Hektor scherper naar voren en worden de lafheid en moorddadigheid van de Griek beklemtoond. Konrad van Würzburg is, hoewel zijn onvoltooide Trojanerkrieg ruim 40.000 verzen telt, niet aan het laatste treffen tussen Hektor en Achilleus toegekomen. Hektor is het vleesgeworden heil van Troje, de redder, helper en trooster van de Trojanen. Hij lijkt een Christus-allegorie. In een beschouwing naar aanleiding van het afbreken van de strijd op het moment waarop een eindzege van de Trojanen binnen bereik lijkt, concludeert Konrad dat Achilleus’ zege ‘gotes wille’ is.

Met Guido de Columnis keert de Troje-stof terug naar het domein van de historie. Guido presenteert in de Historia destructionis Troiae 1272-87 ‘het verleden als ware men er zelf bij’, in een meest-al wat gehaaste stijl (de sterk retorische passages verraden dat de auteur meer kan). Hij meet de betrouwbaarheid van Dares breed uit en haalt krachtig uit naar de dichters (vooral Homeros en Ovidius moeten het ontgelden, Vergilius wordt ontzien). Benoîts dichtwerk wordt weer gereduceerd tot een kroniek van feiten, die van morali-serend commentaar of naïef-rationaliserende toelichting worden voorzien.

Voor het beeld van Hektor als ridderlijke held heeft dit geen ingrijpende gevolgen. Wel voor de verdere verbreiding van dit beeld. De Historia heeft de Roman de Troie verdrongen, maar de Troje-sage voor een breed publiek ontsloten. Zij is, vaak op verzoek van vorsten en edelen, vertaald en bewerkt in onder meer het Italiaans (Filippo Ceffi, 1324), Duits (Hans Mairs Buch von Troja 1391, vóór 1600 gevolgd door een tiental andere vertalingen), Engels (tussen ca. 1400 en 1426 achtereenvolgens Gest Hystoriale of the Destruction of Troy, Laud Troy Book en John Lydgates Troy Book), Spaans (Pedro de Chencilla, 1443), Frans (Raoul Lefèvre, Recueil des histoires de Troie, 1464, in 1450-52 voorafgegaan door het drama Istoire de la destruction de Troye la Grant van Jacques Milet) en Nederlands (Historie van Troyen als si bescreven is bi den rechter Guidonem vander Columnen, 1479, gedrukt door Gheraert Leeu in Gouda, met toevoeging van een prozaversie van Maerlants bewer-king van de Aeneis). Als volksboek hebben twee bewerkingen van Guido’s Historia groot succes gehad. In 1474 drukte Joh. Bämler in Augsburg een compilatie van Mair en een 14e-eeuws Buch von Troja (een combinatie van een prozabewerking van Konrad van Würzburg met als voortzetting daarvan een vertaling van Guido). Lefèvres Recueil werd in 1475 door William Caxton in Brugge gedrukt. Diens vertaling van Lefèvre (The Recuyell of the Historyes of Troye, 1468-71, nog in 1609 bewerkt door de dichter Heywood) was het eerste gedrukte boek in het Engels (Brugge 1474). In 1485 verscheen bij Jac. Bellaert in Haarlem de Vergaderinge der historien van Troyen door Roelof die Smit (= Raoul Lefèvre).

Bij Dante (‘Inferno’ in de Divina Commedia) en zijn tijdgenoten is Hektor de volmaakte held, die jammer genoeg niet gedoopt is. Zijn status als allen overtreffende uit het milieu dat als de oorsprong van alle ridderschap geldt (translatio militiae) is bezegeld door zijn opneming onder de Neuf Preux (de Negen Besten, Nine Worthies, Neun Gute Helden), telkens drie uit het heidendom (Hektor, Alexander de Grote en Julius Caesar), het jodendom (Jozua, David en Judas Makkabeüs) en het christendom (Karel de Grote, Artur en Godfried van Bouillon). Zij belichamen van de 14e tot in de 16e eeuw het aristocratische ridderideaal. Voor het eerst komen ze voor in een Alexander-roman (Les Voeux du Paon van de Lotha-ringer Jacques de Longuyon, 1312-14, genoemd naar de eden die de helden afleggen op een bij een feestmaal opgediende pauw). In korte tijd zijn ze buitengewoon populair geworden in de West-Europese ridderliteratuur en -cultuur, aan de hoven en in de steden. Zij belichamen aanvan-kelijk vooral de prouesse, de ridderlijke strijdbaarheid, en tevens, op afbeeldingen in raad- en gerechtszalen, de wijsheid en het recht, en mettertijd ook burgerlijke deugdzaamheid. Verder illustreren ze de vanitas, de vergankelijkheid van het aardse. Er ontstaat een Neuf Preux-literatuur. Ze krijgen gezelschap van de Neuf Preuses. Hun wapentekenen worden behandeld in de wapenboeken (Hektors wapendier is meestal de leeuw, één of twee, zoals al bij Benoît). Ze worden afgebeeld in sculptuur (bijvoorbeeld in de Hansasaal van het raadhuis te Keulen, ca. 1325), op wandkleden, in kostbare handschriften vooral in de 15e eeuw, op wandschilderingen (Preux en Preuses van D’Yverni in kasteel La Manta bij Saluzzo ca. 1420), vensters (de Gerichtslaube van het raadhuis te Lüneburg ca. 1420), op gebruiksvoorwerpen (Franse speelkaarten 1450-1500 en faiencekachels, onder meer uit Salzburg 1548), houtsneden (Jacob Cornelisz. van Oostsanen 16e eeuw) en etsen (Solis 1525-50). Op hoffeesten dost men zich uit als een van de Negen, bij officiële gelegenheden (kroningen, huwelijken, intochten) worden de Preux uitgebeeld op erebogen en in tableaux vivants. Menig regerend vorst is vereerd met de titel ‘de tiende beste’. Al vroeg dringen de Neuf Preux door in de didactisch getinte literatuur, in de Middelnederlandse o.a. in Der leken spieghel (1325-30) van Van Boendale, Van neghen besten (midden 14e eeuw) en in Een exempel van heren van Van Hildegaersberch ca. 1400.

Hektors plaats onder de Negen is nooit betwist (wel die van Caesar, door Van Boendale). Als oudste lijkt hij ook de primus inter pares. Op representerende afbeeldingen van de Neuf Preux maakt hij soms een gebaar alsof hij hun woordvoerder is. Een wandschildering in de Augsburgse Weberstube 1457 toont keizer Frederik iii en de zeven keurvorsten samen met Hektor; het getal 9 en de aanwezigheid van de held van Troje brengen de boodschap over. Christine de Pisan be-roept zich op Hektor als toonbeeld van ‘la droicte chevalerie de la vie humaine’ in de voor haar oudste zoon, Jean de Castel (1383-1426), bedoelde brief van Othéa, de godin van de wijsheid, met honderd levenslessen aan de vijftienjarige Hektor (Epistre Othea, ca. 1400). Het kostbaar uitgevoerde werk (de tekst dient ter begeleiding van honderd miniaturen) heeft aan de Franstalige hoven en (blijkens drie vertalingen) in Engeland veel succes gehad. Bewaard zijn onder meer het voor Jean duc de Berry bestemde exemplaar en een verluchte kopie van de versie van Jean Miélot (1461).

In de loop van de 16e eeuw raken de Neuf Preux op volksfeesten verzeild en worden ze in de literatuur hier en daar al voorwerp van scherts (Shakespeare, Love’s labour’s lost, 1596). In de grote literatuur en kunst heeft de middeleeuwse visie op Troje en Hektor dan al grotendeels van het veld geruimd voor de humanistische receptie van de klassieke traditie.

In de literatuur en beeldende kunst van de nieuwe tijd speelt Hektor tot het einde van de 17e eeuw geen grote rol, maar dan gaat hij dankzij de toegenomen appreciatie van de Ilias een belangrijker plaats innemen. David 1783 en Angelika Kauffmann 1772 brengen het rouwbeklag van Andromache bij het lijk van Hektor in beeld, in navolging van G. Hamilton 1761.

Zeer populair in de 18e eeuw en de eerste decennia van de 19e eeuw is het afscheid van Hektor en Andromache, met als nevenmotief het zoontje Astyanax, dat schrikt van de schitterende wapenrusting van zijn vader. De afbeelding van dit tafereel bedoelt veelal tot uitdrukking te brengen dat een man ter vervulling van zijn militaire plichten afscheid moet kunnen nemen van zijn geliefde gezin. Zo zijn er tientallen schilderijen die deze combinatie van heroïek en sentiment uitdragen: Pellegrini 1709, Antoine Coypel ca. 1712 en 1732, Restout 1727 en 1728, Hoet in dezelfde tijd (Stedelijk Museum Zutphen), West in een aantal werken tweede helft 18e eeuw, Ange-lika Kauffmann tweemaal ca. 1770, Vien 1786, Ingres 1801, Hayez 1811 en Thorwaldsen (reliëf 1837). Het motief wordt later hernomen door De Chirico (1917, 1918, 1924) en Warhol 1982.

Trumbull 1785 schildert hoe Priamos terugkeert met het lijk van Hektor. De held is ook voorgesteld in beeldhouwwerken van Canova 1808 en Thorwaldsen 1809 (verwijt aan Paris wegens diens lafheid in aanwezigheid van Helena).

Een weerklank van de middeleeuwse Troy Romances en van de ridderlijke gestalte van Hek-tor is nog te vinden in de gedichtencyclus van de prerafaëliet William Morris onder de titel Scenes from the Fall of Troy 1858. In 1935 portretteert Giraudoux Hektor in het toneelstuk La guerre de Troie n’aura pas lieu als een enigszins naïeve repre-sentant van de oprechte levensvreugde, tegenover de bedachtzame Odysseus. Het afscheid van Hek-tor en Andromache wordt bezongen in een ballade van Schiller 1780, getoonzet door Schubert 1815. In de film troy van Petersen 2004 is hij hoofdpersoon naast Achilleus.