Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Harpijen

betekenis & definitie

De harpijen zijn de dochters van de zeegod Thaumas en de Okeanide Elektra. Ze behoren, twee (Hesiodos: Aëllo en Okypete) of drie in getal, tot de voor-Olympische godengeneratie. Het zijn gevleugelde en monsterlijke gestalten, snel als de stormwind, met een vrouwenhoofd en met het lijf, de vleugels, veren en scherpe klauwen van een vogel. Vaak werden ze verantwoordelijk gesteld voor het raadselachtige verdwijnen van zaken of mensen. Volgens velen zouden ze de zielen van de overledenen in hun klauwen meevoeren.

In de Argonautika van Apollonios (Argo-nauten) zijn ze Phineus’ kwelgeesten, die zijn voedsel roven en zijn tafel bevuilen, totdat ze worden verdreven door de zelf ook gevleugelde zonen van de Noordenwind Boreas, Zetes en Kalaïs. Vergilius vertelt in de Aeneis hoe de Harpij Kelaino Aeneas met haar waarzeggingen helpt de weg te vinden naar zijn plaats van bestemming in Italië.

Buiten de vaasvoorstellingen met Phineus treft men de Harpijen zelden aan. Op de in het British Museum te Londen bewaarde reliëfs van het zogeheten Harpijen-monument uit Xanthos in Turkije van ca. 480-470 v.C. voeren zij, of andere op die wijze voorgestelde zielengeleidsters, op hun vlucht kleine menselijke figuren met zich mee, die de zielen van de doden voorstellen.

Geopperd is dat op laatmiddeleeuwse fresco’s met de dood als thema, zoals op de Triomf van de dood op het Campo Santo te Pisa rond 1330, de demonische vrouwen die op de levenden neer-suizen en hen uit het leven maaien, teruggaan op de antieke Harpijen. Daartoe kan hebben bijgedragen dat Dante de Harpijen opvoerde in het Inferno-deel van zijn Divina Commedia ca. 1315. In de middeleeuwse kunst is ook de personificatie van een van de zeven hoofdzonden, avaritia (hebzucht), een Harpij-achtige gestalte: een vrouw met vleugels en vogelklauwen, die in de hel de hebzuchtigen kwelt.

In de kunst van de nieuwe tijd komen ze eeuwen-lang slechts incidenteel voor. Er zijn enkele af-beeldingen van de Harpijen als kwelgeesten van Phineus, o.m. van Rubens 1638 en Ricci eerste helft 17e eeuw. Voorts treden ze wel eens aan als onderdeel van een allegorische voorstelling van het menselijk leven (bijv. Guercino in een fresco 1683 in het Palazzo Medici-Riccardi te Florence) of in Dante-illustraties (Flaxman 1792, Blake 1827). In de 20e eeuw zijn ze wat vaker afgebeeld: schilderijen o.m. van Picabia ca. 1930 en Hofer 1954.