Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Gorgonen

betekenis & definitie

De Gorgonen zijn de drie dochters van de zeegoden Phorkys en Keto, broeder en zuster; hun namen zijn Stheno, Euryale en Medousa. Woonachtig in het verre Westen (vgl. Geryon en de Hesperiden, Herakles) zijn zij vrouwen met bronzen handen, gouden vleugels, reusachtige tanden en slangen als haar. Omdat hun ogen een verstenende uitwer-king hebben, kan niemand hun blikken verdragen, op Poseidon na, die Medousa zelfs zwanger maakt. Terwijl Stheno en Euryale onsterfelijk zijn, is Medousa vanwege haar sterfelijkheid de enig mogelijke prooi voor Perseus en ze wordt dan ook door hem gedood. Uit de wond die ontstaat bij het afslaan van haar hoofd, worden als Poseidons kinderen het gevleugelde paard Pega-sos en de reus Chrysaor (later vader van de driekoppige Geryon) geboren. Medousa is de meest voorgestelde Gorgo. Haar hoofd, door Perseus immers overhandigd aan Athena, prijkt op het schild of de aigis van deze godin en kan dankzij zijn verstenende werking dienen als instrument voor de verdelging van het kwaad. Ten gevolge daarvan geldt het als een kwaadwerend symbool, dat dan ook overal in kunst en architectuur is toegepast als een soort bliksemafleider en als versieringselement. Vanaf het hellenisme boet het aan angstaanjagende kracht in en wordt het een populair versieringsmotief. Een indrukwekkende voorstelling is die van de westgevel van de Artemis-tempel op Korfoe ca. 590 v.C., waar Medousa door haar zonen Pegasos en Chrysaor wordt geflankeerd. De onthoofding is reeds op een grote vaas met reliëfversiering ca. 680 v.C. te Thebe voorgesteld, op welke vaas zij een paardenlijf (vgl. Kentauren) heeft. Op een ivoren reliëf uit Samos 630-620 v.C. en een metope uit Selinous ca. 530 v.C. heeft ze, zoals op Korfoe, haar gewone vorm: een groot rond hoofd met slangenhaar, opengesperde ogen en open mond met uitgestoken tong. Terwijl Perseus haar bij het haar vasthoudt en het hoofd van de romp scheidt, heeft zij haar eerste zoon Pegasos reeds op schoot. De Medousa Rondanini, kopie van een werk uit ca. 330 v.C., mist de angstaanjagende gelaatstrekken, zoals ook andere hellenistische en Romeinse voorstellingen, o.a. een uit halfedelsteen geslepen schaal uit de 1e eeuw n.C., de Tazza Farnese in Napels. De drie Gorgonen samen komen zeer zelden voor, bijvoorbeeld op een vaas van de ‘Gorgonenschilder’ ca. 590 v.C.

In de Griekse literatuur behoren de Gorgonen tot de oudste godengeneratie. Ovidius verklaart Medousa’s uiterlijk anders. Ze zou een mooi meisje zijn geweest, dat prat ging op haar prachtige lokken. Toen ze door Poseidon werd verleid in een tempel van Athena, werd niet de god, maar zij gestraft, doordat Athena het haar in slangen veranderde.

In kunst en literatuur van de nieuwe tijd zijn de kunstenaars vooral gefascineerd door de tegenstelling tussen het mooie gezicht en de gruwelijke haardos, daarbij teruggrijpend op Ovidius. Leonardo da Vinci zou dit aspect als eerste hebben voorgesteld. Caravaggio ca. 1592 laat de vrouw zien met verschrikt gelaat, emotie die bij het afhakken van het hoofd is opgewekt. In deze traditie staat Rubens ca. 1617.

Vanaf Goethe, die gefascineerd was door de Medousa Rondanini als uitdrukking van smart én wellust, komt het thema in de 19e eeuw veel voor, bijvoorbeeld in gedichten van Shelley 1819 en Rossetti 1865 (bij een tekening). Burne-Jones besteedde veel aandacht aan Medousa in zijn Perseus-cyclus 1875-98 voor Lord Balfour (schetsen nu in Stuttgart). Khnopff 1896 gebruikt Medousa als uitbeelding van de ziel van de kunstenaar, terwijl de drie Gorgonen in een dergelijke context figureren in het Beethoven-fries van Klimt 1902 te Wenen. Bij de dichter P.N. van Eyck 1947 is de sterfelijke Medousa slachtoffer van Athena en kan zelfs haar geliefde, de god Poseidon, haar niet helpen.

In de muziekgeschiedenis heeft Medousa haar optredens in een opera van Gervais/Boyer 1697, een compositie van Satie 1913, een strijkkwartet van Mischa Mengelberg 1962 en een multimediaproductie van Birtwistle 1969.