Van Alexander tot Zeus Lexicon

Eric Moormann en Wilfried Uitterhoeve (2007)

Gepubliceerd op 08-03-2017

Argonauten

betekenis & definitie

De Argonauten zijn de ongeveer vijftig helden die deelnemen aan de expeditie met het schip ‘Argo’. De expeditie staat onder aanvoering van Iason, die van Pelias, de koning van Iolkos, de opdracht heeft gekregen om in het verre Kolchis, aan de Zwarte Zee, het gulden vlies (de gouden vacht van een ram waarop Phrixos ooit naar Kolchis was gevlucht voor zijn stiefmoeder Ino) te bemachtigen. Pelias vertrouwt erop dat Iason bij de vervulling van deze opdracht zal omkomen. De gebeurtenis wordt twee generaties voor de Trojaanse oorlog gedateerd.

Tot de deelnemers behoren onder anderen: Argos, die het schip heeft geconstrueerd op aanwijzingen van Athena, die voor de boeg ook een sprekend stuk hout, gesneden uit de eik van het Zeus-heiligdom te Dodona, heeft verschaft; Tiphys, die van dezelfde godin de stuurmanskunst heeft geleerd; Orpheus, die met zijn gezang de roeiers cadans verschaft; de twee zonen van de windgod Boreas, Zetes en Kalaïs; de Dioskouren, Kastor en Polydeukes; hun twee neven, Idas en Lynkeus; Admetos; Pelias’ zoon Akastos, die zich tegen de wil van zijn vader bij de expeditie heeft aangesloten; Peleus en diens broer Telamon; Herakles en zijn jonge vriend Hylas; de jager Meleagros. Dit is blijkens de literaire bronnen de vaste kern van de bemanning, maar in de loop van de eeuwen zijn tal van andere helden als deelnemers genoemd: Melampous, Theseus, Peirithoös, Atalante en Odysseus’ vader Laërtes.

Reeds op de heenreis maken de Argonauten een groot aantal avonturen mee. Ze landen op het eiland Lemnos en ontmoeten er de uitsluitend vrouwelijke bewoners. Dezen hadden in hun offers Aphrodite verwaarloosd en waren gestraft met een stank die de mannen van hen deed wal-gen. In hun woede hadden de vrouwen hun man-nen en mannelijke nakomelingen omgebracht. Zij ontvangen de Argonauten hartelijk en vertellen hun dat hun mannen de voorkeur hebben gegeven aan Thracisch vrouwvolk en met hun zonen daarheen zijn afgereisd. De Argonauten leven op het eiland een tijd lang op aangename wijze samen met de vrouwen – Iason bijvoorbeeld met de koningin Hypsipyle – totdat ze door Herakles aan hun plicht worden herinnerd.

Nabij de Hellespont gaan ze vervolgens aan land in het gebied van de Dolionen en hun koning Kyzikos. Ze worden er gastvrij ontvangen en overleven bij hun vertrek dankzij Herakles een aanval van naburige, uit de aarde geboren zes-armige monsters. Tegen het vallen van de nacht worden ze echter door een harde tegenwind teruggedreven naar de oevers van het land van de Dolionen, zonder dat in de gaten te hebben. In het duister komt het tot gevechten tussen de Dolionen en de Argonauten, waarbij koning Kyzikos omkomt – voor zijn jonge vrouw reden om zelfmoord te plegen. Als het licht wordt, betreuren beide partijen het tragische misverstand en worden er grootscheepse begrafenisplechtigheden gehouden.

De volgende ontscheping is op de kust van Mysia bij Kios. Herakles, die bij het roeien te veel kracht heeft gezet en zijn roeispaan heeft gebroken, gaat een stuk hout zoeken om een nieuwe te maken. Zijn metgezel Hylas gaat intussen vers water halen en wordt bij een bron door de daarin wonende nimfen, getroffen door zijn schoonheid, omlaag getrokken. Herakles blijft wanhopig zoekend achter wanneer de Argo verder vaart.

In het land van de Bebryken worden de Argonauten getart door koning Amykos, een zoon van Poseidon, die iedereen pleegt uit te dagen tot een vuistgevecht, een duel dat voor de tegenstander altijd een dodelijke afloop heeft. Het is een van de Dioskouren, Polydeukes, die het tegen hem opneemt en hem verslaat.

Vervolgens hebben ze een ontmoeting met de Thracische koning Phineus. Deze blinde ziener was te ver gegaan in het onthullen van de geheimen en bedoelingen van de goden. Tot de hem opgelegde straffen behoort een plaag door de Harpijen, half vrouw half vogel. Ze roven telkens een deel van de spijzen van zijn dis en bevuilen de rest met hun uitwerpselen, zodat Phineus aan de rand van een hongerdood is geraakt. Hij verklaart zich bereid de Argonauten in te lichten omtrent hetgeen hun te wachten staat, op voorwaarde dat ze hem bevrijden van de Harpijen. Het zijn Zetes en Kalaïs, als zonen van de god van de Noordenwind Boreas zelf ook gevleugeld, die erin slagen de monsters te verjagen.

Tot hun laatste beproevingen behoort, zoals Phineus hun heeft voorspeld, de doorvaart tus-sen de beruchte ‘blauwe rotsen’, de ‘Symplegaden’, die voortdurend op elkaar botsen en alles wat zich ertussen bevindt verpletteren. De Argonauten laten eerst een duif door de doorgang vliegen, die het met verlies van enkele staartveren overleeft, en roeien zodra de rotsen terugwijken met hoge snelheid en geholpen door Athena door de doorgang. Op deze wijze weten ze net te ontkomen op het moment dat de rotsen opnieuw op elkaar stoten. Van toen af bleef deze doorvaart geopend.

Eindelijk arriveren ze in de zuidoosthoek van de Zwarte Zee en gaan aan land in Kolchis, het gebied onder koningschap van Aietes. Ze genieten de actieve steun van de godinnen Hera en Athena, die wensen dat de Argonauten hun doel bereiken. Koning Aietes is niet van zins het gul-den vlies af te staan. Op verzoek van zijn moeder Aphrodite, daarom gevraagd door Athena en Hera, schiet Eros zijn liefdespijl af op Aietes’ dochter Medeia, die in liefde ontsteekt voor Iason. Het is dankzij de steun van Medeia, aan wie Iason heeft beloofd dat hij haar naar Grieken-land zal voeren en haar als vrouw zal nemen, dat hij de opdrachten die Aietes hem oplegt en die redelijkerwijs niet te vervullen zijn, tot een goed einde brengt en dat de Argonauten zich meester kunnen maken van het gulden vlies.

Ze verlaten daarna ijlings, met medeneming van het gulden vlies en van Medeia, het land van Aietes. Als de achtervolgende vloot onder leiding van Medeia’s broer Apsyrtos hen te dicht op de hielen zit, beraamt Medeia het plan om, onder het voorwendsel van op verzoening gerichte besprekingen, haar broer naar een ontmoetingsplaats te lokken, waar hij door Iason zal worden omgebracht.

Nadat aan dit plan uitvoering is gegeven, begint een lange dwaaltocht, die de Argo van de rivier de Donau naar de Adriatische zee voert en via de Eridanos (de Po) naar het land van de Kel-ten (Zwitserland), waarna ze via de Rhône de Ligurische Zee bereiken. Iason en Medeia laten zich door de tante van Medeia, Kirke, die op een eiland in die zee woont, van de moord op Apsyrtos zuiveren.

Op hun verdere reis weten ze nog diverse obstakels ongeschonden te passeren. De lokroep van de Sirenen bijvoorbeeld kunnen ze dankzij het superieure gezang van Orpheus weerstaan.

Ze arriveren in het land van de Phaiaken, onder koningschap van Alkinoös. Deze Alkinoös wordt onder druk gezet door de Kolchische achtervolgers en hij belooft hun Medeia uit te leveren, tenzij ze inmiddels werkelijk de vrouw van Iason blijkt te zijn. Arete, de vrouw van Alkinoös, geeft dit bericht door aan Iason en Medeia, waarop het tweetal ijlings het huwelijk sluit en consummeert.

Vervolgens worden ze door een storm op de kust van Afrika en zelfs diep in de woestijn gezet, waarna ze het schip negen dagen op hun rug dra-gen totdat ze water vinden: het meer van Triton. Dankzij de gelijknamige god van dit meer vinden ze de uitweg naar zee.

Op Kreta rekenen ze af met de onmenselijke bronzen kolos Talos die hen met stenen bekogelt. Talos heeft slechts één ader, die hij, tot razernij gebracht door Medeia, openlegt, waarna hij sterft. Eindelijk keren ze in Iolkos terug. Voor de verdere lotgevallen van Iason.

De gouden vacht (het gulden vlies) is waarschijnlijk te herleiden tot de rijkdom aan goud van het Skythenland: de goudzoekers haalden met schapenvellen het stofgoud uit het water.

Van het Argonauten-epos zijn vele elementen gelijk aan die van de omzwervingen van Odysseus en andere Griekse helden na de Trojaanse oorlog, beschreven in de verloren gegane epische gedichten Nostoi (‘Terugkeren’), en enkele figu-ren, zoals Kirke en de Sirenen, komen ook in de Odyssee van Homeros voor. Het moet blijkens de producties van beeldende kunst vanaf de 6e eeuw v.C. en tal van passages in oude geschriften, zoals de vierde Pythische ode van Pindaros (eerste helft 5e eeuw v.C.), al bekend zijn geweest lang voordat Apollonios van Rhodos in de 3e eeuw v.C. zijn epos Argonautika schreef, waaraan de bovenstaande uiteenzetting goeddeels is ontleend. Aischylos schreef op basis van het Argonauten-verhaal een theatertrilogie. Sophokles schreef twee tragedies, de Lemniai en de Kolchides, alsmede een satyrspel Amykos. Euripides schreef een Hypsipyle-tragedie. Deze stukken zijn geheel of nagenoeg geheel verloren gegaan.

Sindsdien zijn delen van het verhaal verteld door de mythografen Apollodoros en Hyginus. In de 1e eeuw v.C. dichtte Terentius Varro het epos van Apollonios na en in de 1e eeuw n.C. schreef Valerius Flaccus, eveneens in navolging van Apollonios, het epos Argonautica, dat onvoltooid bleef, zodat de beschrijving van de terugkeer van de Argonauten daarin ontbreekt. Uit de late oudheid kennen we een ‘orphische’ Argonautica, waarin onder invloed van de orphische mysteriegodsdiensten een grote plaats is ingeruimd voor Orpheus.

Het verhaal genoot dankzij de tekst van Valerius Flaccus ook in de middeleeuwen populariteit: de Argonauten als ridderlijk verbond, als dragers van ridderlijke idealen, de tocht van de Argonauten als ridderlijke ‘queeste’. Een blijk van deze traditie is dat de Bourgondische vorst Filips de Goede aan de door hem in 1430 gestichte ridderorde de naam van het Gulden Vlies geeft.

In de literatuur en het theater van de nieuwe tijd speelt de Argonauten-sage geen belangrijke rol. Er zijn enkele opera’s met dit thema, bijv. Draghi/Minato 1682. P. Corneille schreef in 1660 een ‘pièce à machines’, La conquête de la toison d’or, dat echter vooral de Hypsipyle-episode tot onderwerp heeft. Een Hypsipyle-libretto van Metastasio werd herhaaldelijk op muziek gezet, o.m. door Porpora 1733, Gluck 1752 en G. Scarlatti 1760. Een andere, destijds beroemde Hypsipyle-opera is Il Giasone van Cavalli/Cicognini 1649. Grillparzer schreef in 1820 een theatertrilogie Das Goldene Vlies, waarvan het tweede deel, Die Argonauten, de gebeurtenissen in Kolchis tot onderwerp heeft. Enkele auteurs uit de kring van de Engelse Prerafaëlieten verwerkten het thema, bijv. Morris in zijn epische gedicht The Life and Death of Jason 1867. Genoemd dienen ook de romans The Golden Fleece 1944 van Graves en Argonauci 1899 van de Poolse schrijfster Eliza Orzeszkowa, waarin de grootindustriële jacht op winst wordt vergeleken met de jacht van Iason c.s. op het gulden vlies. Verfilmingen van (delen van) de Argonauten-expeditie zijn meestal van bordkarton, zoals dat voor de meeste films met antiek materiaal geldt. Enigszins aanvaardbaar is jason and the argonauts van Don Cheffey 1963.

In de beeldende kunst van de oudheid zijn de Argonauten aanwezig vanaf de 6e eeuw v.C. Is de geschiedenis in haar geheel slechts zelden als doorlopend verhaal in friesvorm voorgesteld, vaak vinden we afzonderlijke scènes: Phineus, de Bebryken, de Harpijen of de bouw van de Argo. Ook Hylas is een veelvoorkomend thema. De zogenaamde Monopteros van Sikyon te Delphi (ca. 560) heeft een metope met de Argo, bemand door de Dioskouren en Orpheus. De Talos-episode kennen we van een grote krater in Ruvo (laatste kwart 5e eeuw v.C.).

Argonauten-scènes zijn incidenteel aan te treffen in de beeldende kunst van late middeleeuwen en renaissance. Het Historisches Museum te Bern bewaart restanten van een tapijtserie ca. 1400 voor het Bourgondische hof. Annibale Carracci schilderde het Argonauten-verhaal in een frescocyclus 1583-84 in het Palazzo Fava te Bologna. Uit later tijd zijn te noemen een schilderij van A. Bloemaert 1645, een reeks gravures van Carstens 1797-98 en een triptiek van Beckmann 1949-50. In de emblematiek van de 16e en 17e eeuw spelen de Argonauten een overwegend positieve rol: de Argo geholpen door Fortuna, de Argonauten op weg naar het heidense evenbeeld van het Lam Gods, het gulden vlies.