Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Gepubliceerd op 10-04-2020

Poep

betekenis & definitie

Poep is: uitwerpsel, maar vroeger was het grammaticaal ook een tussenwerpsel in de betekenis: ’t mocht wat, dat dacht je, och kom. In Hoofts Warenar zegt de oude gedienstige tot de vrek: ’t Geluk zou hier aan de deur kloppen? Poep!

In het Bargoens wordt poep gebruikt in de betekenis geld. De combinatie vindt men al bij Ezeltje strek je: men bedenke dat geld het slijk der aarde wordt genoemd. Ook als niet heel vriendelijke benaming voor Duitser werd het woord wel gebruikt. Men sprak van graspoepen (hannekemaaiers) en van blaaspoepen (straatmuzikanten). Men heeft zich afgevraagd of dit poep een verbastering is van Bube: jongen of dat men werkelijk aan de uitwerpselen moet denken. Poep is een klanknabootsend woord, het geeft het geluid weer dat iemand maakt die een wind laat.