Het woord kanjer is hetzelfde als het Franse cagnard, dat: luiwammes betekent en samenhangt met het Latijnse canis: hond. In vormen als: Kanjaart, Cagnaert, Canjaert kwam het in de zestiende en zeventiende eeuw veelvuldig in kluchtspelen voor als eigennaam voor mensen die een hoge dunk van zichzelf hadden.
Van leegloper, lanterfant is het woord dus gaan betekenen: luie pronker, opschepper, hele Piet. Later verstaat men er ook onder: rijkaard, voorname, krachtige, flinke kerel. Daarna wordt het woord ook toegepast op zaken. Men spreekt van een kanjer van een steenpuist, een kanjer van een appel. Dan betekent kanjer dus hetzelfde als kokkerd. Merkwaardig is dat kanjer, gezegd van een vrouw, betekent: katje dat men niet zonder handschoenen kan aanpakken, ongemakkelijke tante.