Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Gepubliceerd op 10-04-2020

Gast

betekenis & definitie

Het woord gast is van zeer oude familie. In het Sanskriet, de oudste Indo-Europese taal die wij kennen, bestond een werkwoord ghas dat eten betekende.

Een gast is dus een eter en in het bijzonder iemand die aan de dis aanzit zonder tot de familie te behoren, een vreemdeling dus. Deze betekenis heeft gast nog in de samenstelling gasthuis dat oorspronkelijk een tehuis was ter verpleging van vreemdelingen en pas in de 17e eeuw ziekenhuis ging betekenen. Thans gebruikt men het woord gast in de zin van: iemand die men aan zijn tafelnodigt om hem feestelijk te onthalen. De oude betekenis van eter is hier nog duidelijk aanwezig, wat niet het geval is in zegswijzen als: een ruwe gast. Daarmee bedoelen wij alleen: manspersoon, kerel. Duidelijk komen de verschillende betekenissen uit in de samenstellingen badgast en kermisgast, twee heel verschillende mensentypen.