Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Gepubliceerd op 10-04-2020

Bisschop

betekenis & definitie

Het woord bisscbop is in vroege tijd ontleend aan de laat-latijnse vorm biscopus, die terug te voeren is tot de oorspronkelijke, welke episcopus luidde. Het woord epi-scopus betekent letterlijk: opziener, als term in de Christelijke kerk.

In i Tim. 3:2 leest men dat de opziener der gemeente een onberispelijk man moet zijn, nuchter, bezonnen, slechts eenmaal gehuwd, zedig, gastvrij, bekwaam, geen drinker en vechter. Dat het woord episcopus tot biscopus werd, vindt zijn parallel in het woord apotheca dat vervormd werd tot botteca, Italiaans bottega, Frans boutique. De beginklinker sleet blijkbaar in de gesproken taal meer en meer af, doordat het accent er niet op viel.