Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Gepubliceerd op 10-04-2020

Armoede

betekenis & definitie

Dat armoede is afgeleid van arm: weinig bezittend, behoeftig, is duidelijk. Maar het woord heeft een paar eigenaardige bijbetekenissen.

Daar is in de eerste plaats het verkleinwoord armoedje, dat niet betekent: gebrek, maar: klein bezit. Men zegt: van zijn armoedje geeft hij toch nog aan anderen. Dan is er de betekenis: narigheid, in zinnen als: nadat het kind een tijd had liggen huilen, is het eindelijk van armoe in slaap gevallen of: de kachel wou niet branden, dus zijn wij van armoe maar naar bed gegaan. Zo verteert men zijn geld in armoe, wanneer men in een hotel logerend, elke dag regen heeft. Men heeft wel eens de onderstelling geopperd dat in armoe eigenlijk is: in arren moede: spijtig, geërgerd, verontwaardigd.