Uitheemsche geneeskunde termen

dr. H. Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 25-06-2020

Centrum

betekenis & definitie

(Lat.), middelpunt, a. in de ontleedk., C. nervósum Willisii, ganglion solare. C. semiovale Vieussenii s.

Vicq d’Azyr, de witte stof der grote hersenen, zoals men die op een horizontale doorsnede ter hoogte van de bovenvlakte van de balk ziet. C. tendinéum, zie Diaphragma. b. in de physiologie, een plaats in het centrale zenuwstelsel, die een bepaalde verrichti ng beheerst. C. a n o-s p i n a I e, in de conus terminalis van het ruggemerg; beheerst de sluitspier van de aars. C. ciliospinale (B u d g e), in het benedengedeelte van het halsmerg en het bovengedeelte van het ruggemerg; beheerst de m. dilatator pupillae, m. tarsalis sup. en m. orbitalis. C. génito-spinale, in de conus terminalis; beheerst de erectie en ejaculatie en de samentrekking der baarmoeder. C. vésico spinale, in de conus terminalis; beheerst de sluiting en de lediging van de blaas; enz. enz.