(Lat.), beeneter, voortwoekerende verzwering van beenzelfstandigheid; gaat zij met ettering gepaard, dan noemt men dit C. húmida, vochtige beeneter; is de etter nog niet naar buiten doorgebroken, C. sicca, droge beeneter; oorzaak meestal tuberculose, soms andere infectieziekten of verwonding. C. articulorum, zie Arthrocace.
C. d é n t i u m, langzame verwoesting van het glazuur en het been der tanden, het „rotten” der tanden. C. necrótica, beeneter, waarbij grotere of kleinere stukken (sequesters) van het been worden losgestoten; vgl. Necrose.