Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Zoetelaar

betekenis & definitie

handelaar in eet- en drinkwaren, in den regel een, die het leger volgt; ook het ww. zoetelen voor het handeldrijven zelf, was in gebruik; in ’t mnl. nog niet; het moet ontleend zijn, waarsch. ten gevolge van Duitsche huurtroepen in ons land. Het mnd. kent suteler, sutteler en sudeler — ons zoetelaar, het mhd. sudel, sudeler — gaarkok.

De stam wordt in verband gebracht met dien van ons zieden. Dibbetz, Milit. Wdb. 613a: „Van (Regimentssoetelaars) mag er by de Lyf-Compagnie twee syn, en by de andere Comp. ider maar een, en moogen geen Regim. volgen sonder speciale Acte v. d. Collonel.... Sy moeten voorsien syn van goede Seyldoeke Tenten... een wel ingespannen Wagen of Karre hebben enz”. Verder aldaar: „Soatelaars en Herbergiers v. h.

Leeger: Die in geen dienst syn onder de Regimenten... mogen sig niet agter de Regim. onthouden, maar moeten sig op de generale Soetelplaats begeeven”. In de Keuren en Ordonnantiën v. d. Beemster (1616): „Aangaande de Soetelaars... die aan eenige Dijck-Werken... gesoetelt hebben”; Beets, Camera Obsc. 219: „Een vroolijke zoetelaarster met een dikken schoudermantel om, (zit) hare handen... te warmen aan de test, waar de boeren aan komen opsteken {bij eene houtverkooping)".