Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Zier (Geen)

betekenis & definitie

niets, in ’t geheel niets, eig. zelfs geen wormpje; mnl. siere, sier, ziere, wormpje, mijt, dan kleinigheid; hetzij uit fr. ciron, mlat. stro = wormpje, ’t zij een met het ohd. siurra, mhd. siure, nd. süre = dauwworm of ander klein insect. Vroeger gebruikte men tal van derg. ontkenningen: niet een blad, gras, gruis, hooi, kaf, lens, mijt, mispel, oord, penning, pluim, speld, stroo, veer, vijg, zaad enz.; ook niet een rotte appel, geen stomme boon, niet twee kastanjes, peren, penningen enz.

V. Velthem VIII, 14, 47: „Alsoo groot alse ene ziere”; Eckhart 62: „Ic en soude my niet een siere niet stooren”.