Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Scheurbuik

betekenis & definitie

benaming van een ziekte in het bloed, zich o.a. kenmerkend door het scheuren van het tandvleesch, en het opengaan van reeds genezen wonden en het losraken van herstelde beenbreuken ; vooral vroeger veel voorkomend onder het scheepsvolk. Het woord is overgenomen uit het fra. scorbut en ging dan ook vroeger uit op t (Scheurbuitsvlekken, Chomel, Alg.

Wdb. 3261 b, = Maculae scorbuticae). De eigenaardigheid van het opengaan en scheuren gaf waarschijnlijk aanleiding het woord te vervormen tot scheurbuik. Beverwijck in zijn Schat d. Ongesontheit verklaart den naam aldus: „Scheurmont, na den Mont en Scheur-buyck na den Buyck, wiens vlies, in dese Sieckte, somtijds van een scheurt” (2, 82a); „Pijn, gelijck in de tanden, handen, voeten, armen, beenen..., maar insonderheyt in den buyck, door welckers felligheyt het schijnt te scheuren, waarvan ook den naam van Scheurbuyck gekomen is” (2, 84 b), en: „In de Blauw-Schuyt is dickwils soo groote Pijn in den Buyck, dat hy schijnt te scheuren, gelijck ook wel in het Buyck-vlies ghebeurt is”.