(-petiek, -petie); santenkraam; santenpetiekraam; boel, rommel, altijd met de geheele, of al de ex voor; eig, de winkel of kraam met heiligenbeeldjes, dan kraam met snuisterijen. Verg. de heele keet — eig. de heele schuur of bergplaats.
Naast de vormen met begin-s komen er ook voor aanvangende met sj, evenals naast cent sjent, naast serre sjerre enz. De Monten De Cock, Vla. Vertelsels 323: „Jan wierp heel dien santenboetiek op ’nen hoop in den koek van den schoorsteen.”