Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Pleister—Pleisteren

betekenis & definitie

Pleister, vroeger plaaster, (mnl. plaester, piaster, plaister) zoowel in de beteekenis van met zalf besmeerde lap, dienend tot heel- of uittrek- of verwarmmiddel, als in de beteekenis van kalk, en derg. bouwmateriaal, uit het fra. plâtre, nu met de gewone wijzigingen en met het voorvoegsel in tot emplâtre geworden dat door het lat. teruggaat op het Grie. (em)plastron. Pleisteren, met kalk enz. besmeren, is een afleiding van dit woord.

Een ander woord is pleisteren in den zin van rust, verfrissching nemen ; dit is misschien onder den invloed van klankgelijkenis met het andere woord, ontstaan uit peisteren, van ’t fra. paître, in zijn vroegeren vorm paistre = lat. pascere, voeden, weiden. Vla. Placaatb. 3, 1103.