minstreel, mnl. menestreel, ministreel, meistreel), ontleend aan ’t ofra. menestrel van lat. ministerialis, eig. in ’t algemeen dienstman en dan zanger, die in dienst van een heer is. In den tijd van de Romantiek in de 19e eeuw is het archaïstisch weer gebruikt voor dichter of zanger.
Hofdijk werd om zijn balladen over Kennemerland de Kennemer Minstreel genoemd.