z.nw.; mnl. lense; spie, door een gat gestoken, b.v. van een as, om te verhinderen, dat een deel van een voorwerp, b.v. het wiel van wagen, van zijn plaats schuift.
— Lens ook benaming van een soort lans bij de walvischvaart gebruikt, vroeger lance en lande; waarsch. uit het eng. lance, vandaar de e. Hiervan het ww. lenzen. — Lens ook benaming voor een glas, in vorm overeenkomend met de linze; lat. lens (waaraan het woord door de natuurkundigen zal ontleend zijn); daarna ook voor het deel van de oogen, dat in vorm daarmede overeenkomt.