Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Lazarus

betekenis & definitie

nu nog alleen in gebruik in de platte uitdrukkingen: lazarus (dronken) zijn, en het lazarus (de melaatschheid) krijgen. Mnl. lasarus, lasers, lazerus e.a., ook als b.nw. en dan soms met sch er achter.

Ontleend aan de beide Bijbelsche personen, in het eerste — Lazarus, de broeder van Maria en Martha, die gestorven was en opgewekt werd (Joh. II). en dus = lijk zijn; in het tweede = Lazarus, den bedelaar, die met booze zweren bedekt was, uit de gelijkenis (Luc. 16), en eerst voor melaatsche, dan ook voor de ziekte zelf: Krijg het lazarus! Vroeger, toen een soort van melaatschheid veel voorkwam, veel gebruikt o.a. in de samenstellingen Lazarushuis, lazarusklap (klep, waardoor de bedelende melaatschen hun aanwezigheid moesten te kennen geven en waarschuwen tegen aanrakingen), lazarushoofd (zeerhoofd) enz.