Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Koekeloeren

betekenis & definitie

meestal met zitten verbonden, en dan = zitten kijken met bijna altijd de bijgedachte van afgezonderd, eenzaam, stil, vreemd. Wolff en Deken, C.

Wildschut 5, 269: „Om eens te sien hoe Madam daar (t. w. in een Verbeterhuis), zit te koekeloeren”; Erasmus, Colloquia Famil. 363 b: „Ghy schijnt my een slecken leven te leijden ... Om dat ghy staegh binnens huys sit en koekeloert (= zit te k.)”. Cats 1, 627 b heeft het zonder die bijgedachte: „Nu sit hy en koekeloert Als een die bruyloftsgasten vaert”. Heden meermalen bij de nieuweren: Querido, Jordaan 256: „De lucht in koekeloeren"; d’Oliveira, Jongere Generatie 149: „Dat hij... over mij heen naar buiten koekeloerde”. Vroeger verklaard als uit koeken en loeren samengesteld, koeken dan = hgd. gucken. Tegenwoordig beschouwd als afgeleid van een der vele vervormingen van het woord karakol, een nog gebruikte naam voor de wijngaardslak; = spa. cacarol en caracol — slak met gedraaid huisje, schelp, wenteltrap, dans, zwenking van een paard ; welk woord afkomstig schijnt van ’t arab., waar een ww. karkara = draaien bestaat.

Naast karakol komen ook de vormen karkol, karkool, krakool voor, maar wat voor ons belangrijker is, Kil. geeft een vorm kokerol en kokeloer, — spa. cacarol = iemand, die als een slak leeft, en daarnaast een ww. kokeroliën, koekeloeren = een slakkenleven leiden, stil thuis zitten. Het Deensch kent ook een ww. kukelure = zitten droomen, in huis zitten. Met dezen vorm kokeloer komt ook zeer veel overeen het vla. kokkerel of koekerel voor tol. Een andere afleiding is het w w. kokerellen (Kil. kockerillen, Plant, kakerollen = mommen) voor feestvieren vooral op vastenavond; waarsch. ronddansen, nu nog in Vla. voorkomend, en het bij de Rederijkers bekende cocorul voor een dichtsoort, wellicht eig. een danslied. Het woord kokerellen wordt bij ons nog gebruikt, maar waarschijnlijk door volksetymologie (gedachte aan kok of aan een frequentatief of dimunitief van koken) voor: iets koken op eenvoudige wijze, zonder hulp, beknopt (zelf wat kokerellen, of kokkerellen). In ’t vla. komt nog voor kokkerulle = hut, en kokkerullen = ergens in ’t geheim zitten praten.

Bij al deze woorden, waarbij de bet. uitgaat of aan een slakkenhoorn of althans van het denkbeeld draaien, of van het denkbeeld eenzaam zitten, is het niet noodig aan een afkomst van eenzelfde woord te denken, er kunnen er bij zijn, die op verschillende tijden op nieuw zijn ontleend aan of onder den invloed gekomen van woorden in andere talen, die teruggaan op een caracol, dat verschillende beteekenissen had, alle met draaien in verband staande. Zoo kon men wel zeker zeggen, dat het vla. karakollen = heen en wedergaan later uit het fra, caracoller is overgenomen. Nog een afstammeling van deze zelfde familie hebben wij zeker te zien in kakalol, mij bekend als benaming voor een oudmodisch, vreemd model hoed.