op den tuin hangen, het klooster verlaten ; kap = de monnikskap; men vindt ook in de oudere literatuur: de wiel (= den sluier), den huik (mantel) op den tuin hangen. Tuin = haag, verg.
Hollandsche tuin en hgd. Zaun; óns tuin is het omhaagde, de afgesloten grond, verg. gelijken overgang in gaarde, hgd. Garten, naast boomgaard en wijngaard (wingerd).