eig. persoon, die een canon (zie dat woord) of stel van regels volgt, uit het mlat. canonicus. Nu = koor-, dom- of atiftsheeren, wereldlijke geestelijken, die deel uitmaken van den raad van den bisschop, of die een prove of prebende bezitten; dit zijn seculiere kanunniken, indien zij afzonderlijk leven; wonen zij te zamen als kloosterlingen, dan zijn het reguliere k. (die naar regels leven); zij zitten in het gestoelte in het hoogkoor (het koor rondom het altaar).
Van dit woord komen : Kanunnikenbank, meestal fraai bewerkte vaste banken in het hoog- of priesterkoor; en ook het domheerschap.