Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Hanzen (Groote)

betekenis & definitie

groote heeren, adellijke personen, „oomes", fr. gros bonnets. Hans is hier de gewone mansnaam Johannes, Jan, in de toen meer gewone verkorting.

Ook alleen Hans in dien zin, zooals we nu spreken van „een Jan” = een baas. Breder o b.v. zegt: „iemand een treek spelen, die hans hiet” (Moortje 63). Zoo zegt men ook Hansworst (naar ’t Duitsch), Hanssop (= Hans Soep = Hansworst), Hans Tippeltip (= een luis), domme Hans, pochhans, praalhans. De uitdrukking is algemeen geweest blijkens de eigennamen Groterjohn, Grossjohan. Grosjean enz. Tegenstelling vindt men bij Sprankhuisen, Geestel. Bataille 15: „Groot-hans, Kleyn-hans, elck een is uyt op zyn bejaagh.”