mnl. fiel. Hoewel er uit phonetisch oogpunt veel valt te zeggen voor een verklaring uit het eng. filth (vuiligheid) en dus als hetzelfde als het bij Hooft (Warenar vs. 7) voorkomend vilt = gierigaard, is er toch grooter waarschijnlijkheid, dat de verklaring uit het fra.
Vil (laag) de ware is. De vorm fiel komt vroeger ook voor, terwijl een t, vooral achter een liquida of spirant bij het volk zeer gewoon is (erkert, karaft, ventielt, wascht enz.) en regel is geworden bij verschillende woorden (faisant, grift, placht, rijst, sedert, te zijnent, zie verder Te Winkel, Gramm. Fig. 84 vlgg.) Wat de verscherping van o tot ƒ betreft, deze komt ook meermalen voor, zie bij Feil.