dromen, dreumen, drummen, dringen, van drom. V.
Vaernewijck, Beroerde Tijden 2, 77: „Daer wasser twee .... van boven neder int water gedrumt.” Hiervan een frequentatief dreumelen — wegstoppen, Hooft, Warenar vs. 1040: „Warnar... ging ... de Pot dreumelen onder een steyger.”