Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Aap

betekenis & definitie

voor spaarpot, geld, ook in den vorm van geldswaardige papieren; waarschijnl, omdat men vroeger, evenals nu steenen varkens, steenen aapjes als spaarpotten gebruikte: „Toen hij op reis ging, gaf hij den aap bij ons”. „Hier heb ik den aap”. Den aap vlooien — de spaarpot aanspreken of het geld verdeelen.

Een duidelijk voorbeeld van een ruimer gebruik vindt men b.v. bij Rotgans (Poëzie 645): „Zij kreeg de vonke in den neus, en pakte net Den besten aap bijeen. . . . En bragt al ’t zilverwerk bij vrienden.. . . En koper, tin, en geldt”. De eigenl. bet. vindt men in de uitdrukkingen : Hij houdt den aap in de mouw, en: Daar komt de aap uit de mouw, voor: hij verbergt zijn streken, oogmerken, en: daar komt het aan den dag, wat hij in zijn schild voert, waar het hem om te doen is. Deze zijn ontleend aan het feit, dat men vroeger de wijde, soms loshangende mouwen voor bergplaats gebruikte, en een zot of kunstenmaker dus ook een aap daarin kon verborgen houden, om hem op het juiste oogenblik voor den dag te doen komen, waarbij deze echter wel eens onverwachts te voorschijn kwam. Zoo sprak men ook van: den gek uit de mouw halen; gek voor den eigenaardigen staf met gekskap bovenop door de zotten gevoerd, in ’t fra. en ook wel in t holl. marot genoemd, van waar het spreekwoord: elke zot zijn marot = ieder zijn stokpaardje.