Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

pampoesjes

betekenis & definitie

pampoesjes [muiltjes]. Pampoesjes zijn onder onze varensgasten een soort van schoenen van zeildoek, die men bijvoorbeeld te Amsterdam in de winkels van scheepsbehoeften ziet uitgestald. Dit woord doet ons denken aan het Javaanse pampoes, schoenen zonder hakken of met lage hakken, vervaardigd van stof of zacht leer. Volgens een lijst van vreemde woorden in het Maleis van de Minahasa, door de heer De Clercq, voorkomende in het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, jaargang 1870, deel I, p. 364, betekent pampoes in de Minahasa pantoffels of damesschoenen.

Het pampoesjes van onze varensgasten, waarmee men ook nog het Engelse pumps voor ‘dansschoenen’ kan vergelijken, kan zeer wel aan het Javaanse pampoes, waarmee het de m vóór de p gemeen heeft, ontleend zijn, maar stellig is dit pampoes afkomstig van het Perzische papoesj, door de Arabieren baboesj uitgesproken, en waarvan de Fransen babouche hebben gemaakt. De ingevoegde m is van dezelfde aard als die in amfioen (zie aldaar).

De papoesjes van de oosterlingen worden in de Reizen van C. de Bruyn, p. 95, aldus beschreven: ‘Als een goed Musulman aan de reinigingen voldaan heeft, moet hij met nedergeslagen gezicht tempelwaarts gaan, en, gedenkende wat eerbiedigheid hij aan die plaats schuldig is, zijne schoenen aan de deur uittrekken, weshalven de Oosterlingen, dewijl zij er zoo menigmaal daags toe gehouden zijn, een zoort van schoenen hebben uitgevonden, bekwaam om ’er zonder het lighaam eens te buigen of ’er het behulp der handen toe van nooden te hebben, met gemak te kunnen uittreden. Zij noemen ze Pabouches en [deze] mogen eer voor een slag van pantoffels of muilen, als voor schoenen te boek gesteld worden. De kleur is verscheiden, geel, rood, paars, swart, enz. De Turken en Franken draagen ze gemeenlijk geel, d’Armeniërs rood, de Grieken paars en de Jooden swart, maar niemand van alle deze natiën vermag ze, zolang als ze in het gebied van den Grooten Heer woonen, groen te draagen, gelijk al de wereld in Perziën mag doen. ’t Zou een Christen, die in Turkije woonde, tot een misdaad gerekend worden, een koleur aan de voeten te draagen, welke bij de Mahometaanen door de genegentheid welke hun Propheet tot deselve had, voor heilig werd gehouden.’ Elders, p. 131, voegt De Bruyn er nog bij dat de Pabouches ‘bijna van maaksel als muilen zijn, de hiel met het overige der zool gelijk, doch beslagen met een halfrond ijzertje van gedaante als een hoefijzer.’

Dozy, Dictionnaire détaillé des noms des vêtements, heeft een aantal plaatsen van reizigers in het Oosten over de baboesjes bijeengebracht, maar de beschrijving bij De Bruyn is hem ontgaan.