Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

kaalkop.

betekenis & definitie

kaalkop. Bij het woord Toepassen worden voorbeelden gegeven van de zonderlinge liefhebberij van onze voorvaderen om namen voor Indische zaken die een zweem van overeenkomst met bekende Europese woorden hadden, zodanig te verknoeien dat zij geheel de vorm van die Europese woorden kregen, zonder dat de betekenis daartoe enige aanleiding gaf [dat noemen we volksetymologie]. Dat de gewone Javaanse rijstmaat in plaats van Amĕt of Angmĕt door de naam hangmat werd aangeduid; dat een vrucht, in sommige Indische talen soorsak geheten, de naam van zuurzak ontving; dat de paséban, de plaats waar de Javaanse ambtenaren zitting houden, passeerbaan werd geheten; dat men kati, een gewicht van 1¼ Amsterdamse pond, als katje uitsprak; dat men het eiland Bawéan omdoopte tot Baviaan, het Panditô-eiland tot Bandieteneiland, het district Paiton tot Phaëton, de bekende koopstad Djewônô of Djoewônô tot Joanna, de Banian-boom (een soort van Weringin) tot Benjamin (vanwaar bij Linnaeus Ficus Benjamina) — dit alles heeft niets met de betekenis van die woorden te maken. Geheel onafhankelijk hiervan verminkte men al die namen, omdat zij zo de Europeanen meer naar de mond stonden. Ik merk dit hier op omdat sommigen gepoogd hebben de naam kaalkop, die de Nederlanders aan de bekende vissoort kakap gegeven hebben, te verklaren uit de omstandigheid dat de schubben op de kop en de nek van deze vis zo klein en met elkaar vergroeid zijn, dat deze delen geheel kaal schijnen. (Zie Batavia in derzelver gelegenheid, IV, p. 94.) Mogelijk is het dat deze omstandigheid tot verbreiding en instandhouding van die naam heeft meegewerkt, maar de aangehaalde voorbeelden geven ons genoegzame waarborg dat hij oorspronkelijk uit de corruptie van een inlands woord is ontstaan. [Zie ook kakap.]

Bij de toegenomen kennis van de talen en de geografie van Nederlands-Indië zijn die verbasterde woorden allengs in onbruik geraakt en worden thans zelden meer vernomen. Dit is ook reeds enigermate met kaalkop het geval, althans dr. Van der Burg in Geneesheer in Nederlandsch-Indië, deel I, p. 156, verzekert: ‘Slechts zelden hoort men den verbasterden naam kaalkop voor dien visch bezigen.’

Hoe algemeen hij vroeger was, blijkt bijvoorbeeld uit Stavorinus Reize naar Batavia, I, 48, en zelfs uit Bleekers ‘Geneeskundige topografie van Batavia’ (Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, jaargang VII, deel III, p. 408), die woorden: ‘de vermaarde kaalkop van de Europeanen dezer Indiën’ daarvan bezigt.

De kakap of ikan kakap (ikan betekent ‘vis’) is een soort van zeebaars, ongeveer zo groot als een schelvis, en heet bij de zoölogen Lates calcarifer (vroeger Lates nobilis). Hij is van alle zeevissen te Batavia de meest geachte, en is voortreffelijk als hij vers gekookt gegeten kan worden, maar dieper in ’t binnenland moeilijk goed te krijgen, daar het vlees bij het vervoer bijna altijd enigszins week en melig wordt.

Ik vermeld hier in het voorbijgaan nog even een nog zonderlinger naam van een vis, welke naam weliswaar ook in Indië thuishoort, maar zuiver Nederlands in oorsprong en vorm is en dus niet onder de vreemde woorden in de Nederlandse taal kan worden gerangschikt. De bedoelde vis behoort mede tot de Percidae of baarzen en wel tot het geslacht Serranus, ondergeslacht Epinephelus. De inlanders noemen deze vaak zeer kolossale vissen gewoonlijk Ikan krapoe, maar volgen ook niet zelden het gebruik van de Europeanen, die ze van oudsher Jakob Evertsen noemden. De oorsprong van deze zonderlinge benaming is vermeld door Bontius, Historiae naturalis, p. 77: ‘Piscis hic cute est flava, nigrioribus maculis per totum corpus distincta, unde nostri navales socii, cum primum in Indiam navigantes, circa insulam Mauritii eum cepissent, Jacob Evertsen vocabant, qui ipsorum Nauarchus, et homo parva et compressa statura, flava cute, plurimas similes maculas in facie gerebat, unde et per totam Indiam adhuc idem nomen retinet.’ Dat is: ‘Deze vis heeft een gele huid, over het gehele lichaam met zwartachtige vlekken getekend, waarom onze zeelieden, toen zij, op de eerste reizen naar Indië, zo’n vis nabij het eiland Mauritius gevangen hadden, die Jacob Evertsen noemden, naar hun vlootvoogd, een man van kleine en gedrongen gestalte en taankleurige huid, die vele dergelijke vlekken in het aangezicht had. Die naam heeft deze vis sindsdien in geheel Indië behouden.’ Zie verder Batavia in derzelver gelegenheid, IV, p. 26; Bleeker in Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, jaargang VII, deel III, p. 409; Van der Burg Geneesheer in Nederlandsch-Indië, I, p. 156, enz.