Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

dikir

betekenis & definitie

dikir [godsverering]. De dikir is een gewone vorm van godsverering in de Indische Archipel, daarin bestaande dat mannen en vrouwen zich verenigen en onder het aanhoudend slaan op een gong of trom en het aanhoudend geroep van ‘lá iláha illa’lláhoe’ (er is geen God dan Allah), het lichaam voortdurend heen en weer schudden, waarbij sommigen in een staat van vervoering geraken en na allerlei sprongen en kronkelingen onder hevige stuiptrekkingen bewusteloos neerzijgen. Deze soort van godsverering gaat echter niet altijd met zulke heftige verschijnselen gepaard. Men moet een onderscheid maken tussen die eenvoudige dikirs, die reeds tot de eerste tijden van de islam opklimmen en door Mohammed zelf in praktijk werden gebracht, en die meer omslachtige en kunstmatige, waardoor zich later de Soefi’s onderscheidden (zie Niemanns Inleiding tot de kennis van den Islam, p. 352) en die wij bij de derwisjen in Turkije en Egypte (zie Dozy, Het Islamisme, p. 330; Lane, Modern Egyptians, p. 243) en bij sommige dweepzieke sekten op Java, bijvoorbeeld bij de zogenaamde tiang doel (zie Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, jaargang 1855, deel II, p. 14; Mededeelingen vanwege het Nederlandsch Zendelinggenootschap, jaargang IV, p. 241; mijn Java, deel I, p. 339), ook op Borneo in de tijd van de Bandjermasinse krijg bij de broederschap van de beratip beamal aantreffen (zie Van Rees, Bandjermasinsche Krijg, deel II, p. 186; Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, jaargang 1869, deel II, p. 197; Gramberg, Madjapahit, deel II, p. 195). Wanneer wij bijvoorbeeld bij Wallace, Insulinde, deel II, p. 178 lezen: ‘Nadat wij van wal waren gestoken, begon de oude djoeragan eenige gebeden op te zeggen, waarop allen in het rond, onder begeleiding van eenige slagen op de gong, "lá iláha illa’llahoe" antwoordden’, dan wordt daar ongetwijfeld een dikir beschreven, maar een dikir die geheel vrij is van de buitensporigheden der geestdrijverij. Ook de plechtige dikirs die op Java op de Moeloed-dag, de geboortedag van de Profeet, door de priesters gehouden worden (zie mijn Java, deel I, p. 393, deel III, p. 624), schijnen van die heftige vertoningen vrij te zijn. Men kan in Sprengers Leben und Lehre Mohammeds, deel I, p. 317 en volgende, of in de vertaling van dat stuk in Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, jaargang 1870, deel I, p. 405, nalezen hoe deze bijzondere vorm van godsverering, die met de vijf voor elke dag voorgeschreven gebeden niets gemeen heeft, ontstaan is en zich ontwikkeld heeft.

Dikir is de Javaanse en wat de uitspraak betreft ook de Maleise vorm van het Arabische woord dzikr, dat ‘vermelding, lofvermelding, verheerlijking’, namelijk van God, betekent. De Arabische letter dzâl kan de Javaan niet uitspreken; zij wordt vanzelf d. Tussen de sluitconsonanten k en r wordt, omdat de in de literaire taal gebruikelijke uitgang die de naamvallen aanwijst, verloren is gegaan, als vanzelf de vocaal van de eerste letter vluchtig herhaald (vergelijk het aangetekende op attar goel). Zo ontstaat dus het woord dikir, dat door de heer Verkerk Pistorius, Inlandsche huishouding in de Padangsche Bovenlanden, p. 211, minder goed sikir geschreven en daardoor moeilijk herkenbaar wordt. In de laatste tijd las men in de Indische dagbladen ook dikwijls dzikir (en als werkwoord dzikirren), maar deze poging om de oorspronkelijke Arabische vorm beter uit te drukken, is niet aan te bevelen in een woord dat niet in zijn Arabische, maar in zijn Javaanse vorm tot ons is gekomen.