In het Middelnederlands het Nederlands zoals dat tussen 1200 en 1500 gesproken werd bestonden duutsc en diets naast elkaar; duutsc werd voor de noordelijke en oostelijk versie van het Nederlands gebruikt, en diets voor de zuidelijke of Vlaamse.
Het Engels heeft de vorm duutsc overgenomen. Via onder meer Douche, Duche, Duutsch en Dutsch is het uiteindelijk Dutch geworden, dat in de vijftiende en zestiende eeuw gebruikt werd voor zowel de taal van de Duitsers als de taal die werd gesproken in de Lage Landen. Eind zestiende eeuw werd het gebruik van Dutch langzamerhand beperkt tot de taal van de Nederlanders, omdat in die periode de Engelsen veel contact hadden met de Nederlanders en veel minder met de Duitsers.
Wat Engeland betreft, is het tijdens de zestiende eeuw in gang gezette proces van ‘Dutch is Nederlands’ en ‘German is Duits’ al zeer lang geleden afgerond. Met betrekking tot de Amerikanen heeft dat om velerlei redenen langer geduurd, en het proces is in feite nog steeds niet geheel voltooid. Vooral in Pennsylvania, waar veel Amerikanen wonen die Duitse voorouders hebben, betekent ‘Dutch’ traditioneel meestal nog ‘Duits’. Omdat in deze regio onder meer de uitdrukkingen ‘going Dutch’ en ‘Dutch uncle’ zijn ontstaan, rijst zelfs de vraag of hier oorspronkelijk wel naar Nederlands verwezen werd. De vaak gehoorde opmerking dat elke Amerikaan vandaag de dag Dutch meestal voor ‘Duits’ verslijt, is echter volslagen onzin. (Zie verder de hoofdstukken 2 en 3.)
Het allereerste woordenboek in twee levende talen verscheen in 1477, de Vocabolario Italiano-Teutonica, uitgegeven door Adam von Rottweil, Venetië. In hetzelfde jaar verscheen eveneens het eerste tweetalige woordenboek Duits-Latijn en LatijnDuits, de Teuthonista of Duytschlender, samengesteld door de Klevenaar Cerard van der Schueren, gedrukt bij Amoldus ten Hornente Keulen.