(Fr.: mesurage du son; Du.: Schallmessung; Geräuschmessung; Eng.: noise measurement), het bepalen van het geluidsniveau, of ook wel, bij benadering, het luidheidsniveau (zie Geluidsleer) op een bepaalde plaats of in een bepaalde ruimte.
Het doel daarvan kan zijn:1. het testen van de akoestische eigenschappen van een zaal;
2. het onderzoeken of het geluidsniveau in een (woon- of werk)ruimte blijft beneden de grenzen die zijn gesteld met het oog op de hinder die de mens zou kunnen ondervinden van geluiden die in of buiten die ruimte worden voortgebracht;
3. een onderzoek naar de geluidwerende of geluiddempende eigenschappen van materialen die bijv. in de bouw (kunnen) worden toegepast;
4. het nagaan hoeveel lawaai een bepaald object, zoals een machine, voortbrengt. In het laatste geval worden geluidsmetingen soms gecombineerd met trillingsmetingen aan het oppervlak van het object zelf.
Ofschoon in het verleden ook wel niet-elektrische meetinstrumenten werden gebruikt voor geluidsmetingen, worden deze tegenwoordig vrijwel uitsluitend uitgevoerd met behulp van elektronische instrumenten. Een installatie voor de meting van geluid omvat doorgaans een microfoon (of meer algemeen gezegd een signaalomzetter), een versterker, een (soms instelbaar) filter en een aanwijzend of registrerend meetinstrument. Bij de geluidsniveaumeter zijn al deze functies gecombineerd in één instrument. De microfoon heeft tot taak de trillingen van de lucht, die het oor als geluid waarneemt en die zich aan de microfoon als drukvariaties manifesteren, om te zetten in een elektrisch signaal. De twee voor geluidsmetingen meest gebruikte typen van microfoons zijn de keramische microfoon en de condensatormicrofoon. De versterker moet een zodanige karakteristiek hebben, dat het door de microfoon opgewekte signaal zonder vervorming versterkt wordt.
De filternetwerken hebben twee essentieel verschillende functies. Op de eerste plaats is dat de aanpassing van de meting aan de eigenschappen van het menselijke oor. Vaak is men immers vooral geïnteresseerd in de indruk, die de mens van het geluid krijgt. Een probleem vormt daarbij echter, nog afgezien van de subjectieve en dus onmeetbare waardering van iedere mens voor een bepaald geluid, de sterk niet-lineaire karakteristiek van het oor: het is niet voor alle frequenties in het hoorbare gebied (16...ca. 20.000 Hz) even gevoelig en bovendien hangt het verschil in gevoeligheid voor uiteenlopende frequenties af van het geluidsniveau. Om het resultaat van de metingen in ieder geval enigszins hieraan tegemoet te laten komen neemt men in het meetsysteem filternetwerken op, waarvan de doorlaatkarakteristiek de grafiek die voor een geluid van een bepaald niveau de gevoeligheid van het oor als functie van de frequentie weergeeft, benadert. Er zijn een aantal van deze karakteristieken internationaal genormaliseerd: voor de zgn. A-curve en de B-curve zie de afb.
Of de apparatuur nog andere filters bevat hangt af van het doel waarvoor zij bestemd is. Eenvoudige geluidsniveaumeters dienen ter bepaling van het totale geluidsniveau en bevatten geen andere filters. Vaak wil men echter ook nagaan hoe van een geluid de samenstelling naar frequenties is. Het systeem moet dan voorzien zijn van filters die alleen signalen met frequenties binnen een bepaalde band doorlaten zodat, door achtereenvolgens verschillende filters in de meetketen te schakelen, het signaal kan worden geanalyseerd. Er zijn hiervoor drie systemen in zwang.
1. Systemen met octaafbandfilters die alle frequenties binnen een octaaf rondom de ingestelde (meestal midden)frequentie doorlaten. De afstemfrequenties liggen dus telkens een factor 2 uit elkaar.
2. Systemen met tertsbandfilters die alle frequenties binnen een terts rondom de afstemfrequentie doorlaten. Soms wordt in dit geval de omschakeling tussen de verschillende filters automatisch uitgevoerd.
3. Apparaten die een filter bevatten waarvan de doorlaatkarakteristiek een smalle piek om een bepaalde instelbare frequentie vertoont. Deze afstemfrequentie kan continu worden gevarieerd; de bandbreedte bedraagt meestal 1% van de afstemfrequentie. De instelling geschiedt met de hand of automatisch. Deze ‘wave-analyzers’ worden o.a. gebruikt voor nauwkeurige geluids- en trillingsmetingen, bijv. in laboratoria.
De aanwijzing van de meetresultaten geschiedt bij de meeste instrumenten door een wijzer die beweegt langs een wijzerplaat waarvan de schaal veelal het geluidsniveau in decibels aangeeft (zie Geluidsleer). Vaak is ook nog een gekalibreerde verzwakker, waarvan de verzwakking (veelvouden van) 10 dB bedraagt, in het meetcircuit opgenomen; deze maakt het mogelijk het meetbereik om te schakelen en aldus op een schaal met een vrij kleine omvang toch een nauwkeurige aflezing te bereiken zowel voor hoge als lage geluidsniveaus. De in het voorgaande behandelde ‘wave-analyzers’ worden ook vaak verbonden met een schrijver die een grafiek van het geluidsniveau als functie van de frequentie tekent op speciaal voorbedrukte papierstroken; in dat geval kan het bewegingsmechanisme van de schrijver ook de instelling van het filter veranderen.