(Fr.: brocher à la colle; Du.: Klebebinden; Eng.: adhesive binding, perfect binding, threadless binding, unsewn binding, cutback binding) of kleefbinden, vindt plaats wanneer losse bladen aan een kant samengekleefd worden tot een (boek)blok.
In de 19de eeuw werden te binden bladen, brieven en/of documenten tot pakjes opeengestapeld, aan een kant gelijk gestoten en aan die kant samengenaaid of geniet. Er zijn toen verschillende methoden ontwikkeld om van dergelijke pakjes boeken te maken, maar daaraan kleefde steeds het bezwaar dat die boeken zich niet plat laten open leggen. De eerste stap in de richting van een oplossing voor dit probleem was toen men ertoe overging de glad gestoten rug van een stapel bladen in te smeren met een latex-kleefmiddel dat in staat was er een samenhangend geheel van te maken. De ontwikkeling van machinaal garenloos binden kreeg haar begin bij de aanvang van de 20ste eeuw met Sheridans ‘Perfect’ bindmachine, die was ingericht voor invoer van katerns en samenvoeging daarvan tot boeken zonder daarbij gebruik te maken van garen of nieten. De technologie van dit beginsel is omstreeks 1950 tot vrijwel volledige ontwikkeling gekomen. Zij omvat nu als stappen: het wegsnijden van de vouwranden van de tot blokken verzamelde katerns, het prepareren van de rug van elk blok, het aanbrengen op de geprepareerde rug van kleefstof en het opstijven van de kleefstof.
Het prepareren van de rug van elk losbladig blok komt neer op ruwen van het oppervlak, waarop kleefstof aangebracht zal worden. De snijkant zelf is te hard en heeft onvoldoende opnemend vermogen om meer dan minimaal verband tussen het papier en de kleefstof tot stand te laten komen. Zijn echter de bladen aan de rugkant van het blok in een kneep gevat en dientengevolge uitgewaaierd, alvorens de kleefstof aangebracht wordt, dan kan aan het uiteinde van elk blad een strook ingesmeerd worden en zal er zich na het terugvallen van de waaier kleefstof tussen de uiterste stroken van de bladen bevinden. Het aldus gevormde verband tussen de opeenvolgende bladen kan bij betrekkelijk lage produktiesnelheid goed zijn. Het is echter zeer moeilijk om de blokken bij snelle opeenvolging op correcte wijze uit te waaieren en de uiteinden van een kleefstoflaag te voorzien. Er zijn een aantal werkwijzen uitgewerkt om bovengenoemd bezwaar te ondervangen.
In het algemeen zijn deze gericht op het vermijden of uitschakelen van een harde gladde rugsnede. Voorbeelden daarvan zijn: het wegsnijden van de rugvouwen met een roterend mes; het verwijderen van de rugvouwen met een roterende zaag; het verwijderen van de rugvouwen door middel van een snel roterende slijpkop; het aanbrengen van groeven in de schoongesneden rug van het blok: vervezeling (fibrillering) van de rug door middel van een schuurschijf. Bij de keuze van het kleefmiddel dient vastgesteld te worden of men zich richt op een mechanische binding dan wel op een fysische. De laatste zal dan een gevolg zijn van blijvende bevloeiing van het te kleven oppervlak door de kleefstof. Dit is een methode die meestal moet worden toegepast wanneer men oppervlakken zonder opnemend vermogen tot kleven wil brengen (bijv. foliën van metaal of kunststof). Mechanische binding berust op het zich verankeren van binnengedrongen kleefmiddel in het materiaal.Oorspronkelijk werd voor garenloos binden gebruik gemaakt van een kleefmiddel op basis van latex. Dit bleek echter in de loop van de tijd te vergaan. De daarvoor in de plaats gekomen kleeflaag op basis van dierlijke lijm bleek te verpulveren. Dit systeem werd in aanzienlijke mate verbeterd door toepassing van gelatine. Deze warm te verwerken systemen werden op hun beurt weer verdrongen door de later ontdekte koud te verwerken systemen op basis van emulsies van polyvinylacetaat (PVA) in water. Deze kleeflaag droogt als gevolg van inslaan, verdamping en polymerisatie. Door de laatstgenoemde bijdrage ontstaat een blijvend elastische goed verankerde doorschijnende film tussen de aan elkaar te verbinden bladen.
De mogelijkheid tot continue produktie (al dan niet in directe aansluiting op de drukpers) van boeken en tijdschriften is in belangrijke mate bevorderd door de
ontwikkeling van smeltkleefstoffen (‘hot melt’), d.w.z. wasachtige produkten waarvan het smeltpunt rond 165°C ligt. De kleefkracht is meestal gebaseerd op fysische binding als gevolg van blijvende bevloeiing van de oppervlakken die aan elkaar moeten hechten en innerlijke samenhang van de afgekoelde en dientengevolge gestolde kleeflaag. Van groot belang is de duur van het stollingsverloop. Deze moet lang genoeg zijn om voldoende tijd te hebben voor het opleggen, het vormen en doen hechten van het omslag en kort genoeg om direct na deze bewerking het blok zonder nadelige gevolgen uit de greep te kunnen nemen en het boek schoon te snijden of af te leggen. Het komt voor dat de bevloeiing van de aan elkaar te hechten oppervlakken door de smeltkleefstof niet aan de gestelde voorwaarden voldoet. In dat geval bereikt men meestal betere resultaten door de rug een voorbehandeling te geven met een emulsie van polyvinylacetaat, deze door verwarming te drogen en daarna de smeltkleefstof aan te brengen op de warme PVA-laag.
De beste resultaten worden verkregen wanneer de machinerichting van het papier evenwijdig aan de rug van het boek verloopt.