in wezen een fototoestel, dat is ingericht om snel achter elkaar een groot aantal stilstaande beelden op te nemen op één- of tweezijdig geperforeerde lichtgevoelige film.
De filmcamera bevat een voorraadspoel met nog onbelichte film. Deze loopt over een getande, door een motor aangedreven rol, tamboer of sprocket met aandrukrolletjes naar het filmkanaal, waarin een rechthoekige opening is aangebracht, het beeldvenster. In het filmkanaal wordt het negatief schoksgewijs (intermitterend = beeld voor beeld) getransporteerd door een of twee grijpers. De grijper is een excentriek, verbonden met een klauwtje, dat in de perforatie haakt en hieraan de film omlaag trekt, om daarna achteruit te wijken tot de volgende omwenteling van het excentriek. Tijdens de stilstand projecteert het opname-objectief in het beeldvenster een beeld op de film. Tijdens het verschuiven (transport) van de film sluit een van een opening voorziene draaiende schijf, de vlinder, de lichtbundel af.
Via een tweede sprocket wordt de film naar de opwikkelspoel gevoerd, die aangedreven wordt door een frictiekoppeling. De gehele bewegingscyclus geschiedt bij professionele camera’s 24 × per seconde, voor TV-gebruik 25 × per seconde en bij amateurcamera’s meestal 18 beelden per seconde. Voor bijzondere effecten kan men het toerental van de motor regelen.