(Fr.: protection de distance; Du.: Distanzschutz; Eng.: distance protection), een beveiligingsinrichting waarbij ten tijde van een fout in het net de impedantie of de reactantie van het te beveiligen object (bijv. circuit van een hoogspanningsverbinding) wordt gemeten. De gemeten grootheid is evenredig met de afstand tussen de plaats van het meten en de plaats van de fout.
Meestal is een richtingsgevoelig element toegevoegd teneinde te bereiken dat de beveiliging in eerste instantie alleen werkt op fouten in de richting van het te beveiligen circuit. De distantierelais (zie Relais) zijn zo ingericht dat de tijd die verloopt tussen het waarnemen van een storing en de afgifte van het uitschakelcommando aan de vermogenschakelaars afhangt van de grootte van de impedantie tussen de plaats van het relais en de plaats van de fout. Dit betekent dat het relais dat de kleinste impedantie meet het snelst reageert en alleen het circuit met de fout wordt afgeschakeld (grote selectiviteit).Er zijn verschillende uitvoeringen, maar het principe is steeds hetzelfde. Een veel toegepaste karakteristiek van de relais is de getrapte karakteristiek (zie afb.). Met de sneltrap van het distantierelais in A worden fouten tussen A en B (meestal tot 85%) afgeschakeld; de eerste volgtrap werkt met een tijdsvertraging voor fouten tussen het einde van het circuit A-B en 20...50% van de afstand tussen B en C (reservebeveiliging); de tweede volgtrap werkt als reservebeveiliging voor het distantierelais dat in station B is opgesteld. De impedantie tussen de meetplaats en de plaats van de fout is voorts afhankelijk van de aard van de fout (een-, twee- of driefasensluiting). Teneinde te bereiken dat de uitschakeltijd van het distantierelais onafhankelijk is van de aard van de fout zijn speciale voorzieningen nodig.