een bij rollendrukpersen meestal automatisch verlopende regeling die dient om de zijkant van een voortbewegende, te bedrukken papierbaan in een onveranderlijke richting te houden; het gevolg daarvan moet dan zijn, dat de afstand tussen de zijkant van het papier en het aan te brengen drukbeeld constant gehouden wordt, zodat er zich geen afwijkingen voordoen tenaanzien van het registreren van opeenvolgend gedrukte kleuren of van samengevoegde rollen (insetting). Sommige van de factoren die baankantbesturing onvermijdelijk maken zijn: diktevariaties in de baan, los opgewonden rollen, ongelijkmatige opname van vocht tijdens het transport en de opslag van de rollen, fluctuaties in de baanspanning voorafgaande aan het drukken en bobbels in de rol.
Vrijwel alle middelen voor het sturen van de zijkant van een voortbewegende papierbaan bestaan uit een tastapparaat en een correctiemechanisme, en een koppeling daartussen. Er bestaan zowelmechanische, als foto-elektrische, als lagedruk-luchttastapparaten.
De mechanische tastapparaten zijn uitgerust met een beweegbare strip of vinger (afb. 1a) die tegen de zijkant van de baan aangedrukt wordt. Deze tasters maken directe koppeling met het correctiemechanisme mogelijk, maar zijn alleen geschikt voor stijf of hard materiaal. Foto-elektrische tasters (afb. 1b) zijn goed bruikbaar bij zgn. opake materialen en genieten in vele gevallen de voorkeur wanneer elektrische koppeling met het correctiemechanisme plaatsvindt. Lage-druk-luchttasters komen voor toepassing in aanmerking wanneer pneumatische regelapparatuur in gebruik is (afb. 1c).
In de meeste gevallen kan volstaan worden met aftasting aan een kant van de baan. De besturing komt neer op een dwarsverplaatsing van de papierbaan. Deze beweging kan uitgevoerd worden door de kern van de papierrol zijdelings te verplaatsen. Dit geschiedt op de eenvoudigste manier wanneer de rollenhouder op een verrijdbaar platform geplaatst is. Men gebruikt dit systeem bij voorkeur wanneer reeds overgewonden rollen nog een bewerking moeten ondergaan.
Meer mogelijkheden schuilen in het systeem waarbij de baan zelf verplaatst wordt. Dit kan gebeuren door middel van een rol, waarvan de omwentelingsas een hoek maakt met de loodlijn op de nagestreefde voortbewegingsrichting van de baan. Een typisch stelsel van dit soort is in principe aangegeven in afb. 2. Hierin komen verscheidene factoren voor, die invloed hebben op de zijdelingse verplaatsing van de baan:
1. de hoek tussen de as van de wijkende stuurrol en de richting van de assen van de rollen, die overigens niet-aangedreven meedraaien met de voortbewegende wijkende baan;
2. het vlak waarin de baan naar de rol toegevoerd wordt en de lengte waarover de rol omvat wordt;
3. de afstand tussen de wijkende en de volgende rol of cilinder.
Eén wijkende rol is voldoende, vooropgesteld dat de baan enigermate bestand is tegen een geringe vervorming. Dit probleem kan uitgeschakeld worden door gebruik te maken van een koppel samenwerkende rollen (afb. 3) zodat de hoekverplaatsing die optreedt als de baan de eerste rol passeert, weer gecompenseerd wordt bij het passeren van de tweede rol.