(Fr.: écoulement (des eaux), évacuation d’eau; Du.: Abwässerung; Eng.: drainage), de wijze waarop het water uit een gebied wegstroomt; dit kan kortstondig, episodisch, seizoenmatig, periodiek of permanent zijn, afhankelijk van klimaat en terreingesteldheid. Externe afwatering treedt op als het water direct of indirect naar zee afstroomt; interne als het water in de bodem wegzakt of terechtkomt in een eindmeer in een afvoerloze depressie.
In vlakke polders heeft de natuurlijke afstroming geen betekenis: men is aangewezen op kunstmatige afwatering door een aangelegd waterlopenstelsel (sloten, kanalen, tochten en boezems) naar het lozingspunt (gemaal of sluis). De hoeveelheid water die moet worden afgevoerd, het waterbezwaar, bedraagt voor de meeste polders 250...300 mm per jaar. Bij de berekening van de doorstromingscoëfficiënt en de daarop gebaseerde afmetingen der waterlopen wordt een watersnelheid van max. 0,5 m s−1 aangehouden.