Synoniemen zoeken
Synoniem van zoom
Synoniem van 'n ander trefwoord
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Zoom
De grenzen van een vlak. Boord, rand, kant en zoom worden van de grenzen van verschillende soorten van vlakken gezegd; kust, oever, strand en wal alleen van de grenzen eener uitgestrektheid lands, wanneer deze door water worden aangegeven. Kant duidt meestal de smallere zij- vlakte van iets aan: de kant van de tafel, van een geldstuk (ook de rand), de waterkant. Men zegt verder den boord of den rand van een glas, den kant van een vlot. Wanneer men van de boorden eener rivier spreekt, dan ver¬staat men daar eigenlijk de grenslijnen harer bedding onder. De grens van eene vlakteuitgestrektheid, van een bosch, enz. noemt men den kant, of den rand of den zoom. De zoom van linnen, van laken, van een bosch: met gras, met bloemen omzoomd. Vergelijk: den rand en den zoom van een zakdoek. De rand (lijst) om een plafond. Oever wordt zoowel met be¬trekking tot de zee als tot rivieren gebezigd, strand alleen met betrekking tot de zee. Kust heet de lijn, waarin land en zee elkander ontmoeten, verder wordt er onder verstaan de geheele streek land, die zich langs de zee uitstrekt. Door wal verstaat men een oever, waaraan door kunst meer verhevenheid gegeven is, dan hij oorspronkelijk had, gelijk het geval is met de oevers van de meeste Hollandsche binnenwateren.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
zoom
zoom - zelfstandig naamwoord
1. omgeslagen en vastgenaaide rand onderaan een kledingstuk
♢ de zoom van je jurk hangt eruit!
1. de zoom van het bos
[de rand ervan]
Zelfstandig naamwoord: zoom
de zoom
de zomen
het zoompje