Synoniemen zoeken
Synoniem van zitten
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
zitten
zitten - zich bevinden in een houding waarbij het lichaam rust op het zitvlak. Gezeten zijn is erg deftig. De koning(in) troont op een troon. Dit werkwoord kan in ironische uitingen ook betekenen: in volle glorie, prinsheerlijk zitten. Wie zit te zitten, zit doelloos of werkloos op een stoel of bank.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
zitten
zitten - onregelmatig werkwoord
uitspraak: zit-ten
1. daar zijn
♢ hij zit boven
1. in het bestuur zitten
[bestuurslid zijn]
2. op voetbal zitten
[lid zijn van een voetbalclub]
3. blijven zitten
[niet overgaan naar de volgende klas]
2. op je billen rusten
♢ hij zit in de grote stoel
1. ermee blijven zitten
[het niet kwijtraken]
2. ergens mee zitten
[het een probleem vinden]
3. iemand laten zitten
[hem in de steek laten]
4. hij ging ervoor zitten
[nam er de tijd voor, had er aandacht voor]
5. blijven zitten
[op school nog een jaar in dezelfde klas moeten blijven]
3. in die toestand zijn
♢ hij zit in spanning
1. in de schulden zitten
[schulden hebben]
2. zonder werk zitten
[geen werk hebben]
3. ergens doorheen zitten
[aan het eind van je krachten zijn]
4. iets wat daar is
♢ er zit een vlek op je broek
1. het zit me tot hier
[ik heb er genoeg van]
2. dat zit hem hoog
[daar is hij verontwaardigd over]
3. daar zit iets achter
[dat betekent nog iets anders]
4. hij laat het er niet bij zitten
[neemt maatregelen om het te veranderen]
5. die bal zit!
[hij is in het doel gekomen]
5. passen
♢ dat jasje zit goed
1. dat zit als gegoten
[past perfect]
6. ermee bezig zijn
♢ hij zit te kleuren
Algemene uitdrukkingen:
1. hoe zit dat in elkaar?
[hoe is het gemaakt]
2. ergens aan zitten
[het aanraken]
3. het niet op je laten zitten
[wraak nemen]
4. dat zit zo
[ik zal je uitleggen hoe het is]
5. laat maar zitten
[ik hoef geen geld terug]
6. laat maar zitten
[ik hoef er niet meer over te praten]
7. het zit er niet in dat ...
[het is niet mogelijk]
8. hij zit ernaast
[heeft het mis]
9. die zit
[die opmerking was raak]
10. dat zit wel goed
[dat is wel in orde]
11. het zit erop
[het werk is klaar]
12. er zit niets anders op
[het is de enige oplossing]
13. ik zie het wel zitten
[het lijkt me wel iets]
14. ergens om zitten te springen
[het dringend nodig hebben]
Onregelmatig werkwoord: zit-ten
ik zit
jij/u zit
hij/zij zit
wij/zij/jullie zitten
ik/jij/u/hij/zij zat
wij/zij/jullie zaten
hij heeft gezeten
de/het/een gezeten ....
zittend, zittende
Synoniemen
bevinden, ophouden