Synoniemen zoeken
Synoniem van zak
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Zak
Omkleedsel van buigzame stof om iets in te verzenden of te bewaren. Baal is een omkleedsel van linnen of matten, dat om koopmansgoederen gewikkeld en vastgenaaid is, zak een vooraf gereed gemaakt omkleedsel, waar goederen in worden gedaan, dat van boven open is en met een touw, dat om de opening gebonden wordt, dicht¬gemaakt kan worden. Buidel, buil, waarvoor ook zak gebruikt wordt, bezigt men meestal om een kleinen zak aan te duiden, hetzij van papier, hetzij van andere stof. Baal en zak worden soms gebruikt om eene bepaalde hoeveelheid van iets aan te duiden en vertegenwoordigen dan een zekere maat. Honderd balen koffie. Tien zak aardappels. Een buil met koffie.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
zak
zak - zelfstandig naamwoord
1. voorwerp van slap materiaal dat aan een kant open is
♢ we kochten een zak patat
1. iemand onder uit de zak geven
[scherpe kritiek op hem geven]
2. een kat in de zak kopen
[iets wat waardeloos blijkt te zijn]
3. zakjes plakken
[in de gevangenis zitten]
4. oude wijn in nieuwe zakken
[iets bekends in een nieuwe vorm]
5. in zak en as zitten
[in een toestand van verslagenheid]
6. een duit in het zakje doen
[een woordje meespreken]
7. iemand de zak geven
[hem ontslaan]
2. ruimte in je kleren om iets in te stoppen
♢ de sleutel zit in de zak van mijn jas
1. geld op zak hebben
[geld bij je hebben]
2. dat kun je in je zak steken
[die opmerking was raak]
3. die kan hij in zijn zak steken
[hij is veel beter dan die ander]
4. zonder een cent op zak
[zonder contant geld bij zich te hebben]
5. het geld brandt hem in de zak
[hij wil het graag uitgeven]
6. iemand in je zak hebben
[met hem kunnen doen wat je wilt]
7. zijn ogen in zijn zak hebben
[niet uitkijken]
8. zijn zakken vullen
[zich verrijken]
9. iets uit eigen zak betalen
[zelf de kosten dragen]
3. balzak, scrotum
♢ hij kreeg een schop tegen zijn zak
Algemene uitdrukkingen:
1. op zijn zak teren
[van zijn geld leven]
2. een ouwe zak
[oude man]
3. ik begrijp er geen zak van
[helemaal niets]
Zelfstandig naamwoord: zak
de zak
de zakken
het zakje