Synoniemen zoeken
Synoniem van wit
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
wit
wit - [bnw] is synoniem met het enigszins literaire woord blank: 'een blank gewaad', 'blanke sneeuw'. Meer nadruk hebben sneeuwwit en (zo) wit als sneeuw; deze woorden zijn van toepassing op bloesem, haren, gewaden. Hagelwit (zeer wit) slaat meestal op papier, tanden, iemands huid, of textiel; in verband met een hagelwitte huid gebruik je elpen (alleen attributief), in verband met tanden ivoren (attributief) of ivoorwit. Een vrouw kan een albasten huid hebben: wit en doorschijnend (alleen attributief gebruikt). De huid van hals en handen heet leliewit, lelieblank of zo wit (of blank) als een lelie. Tanden zijn parelwit of melkwit. Wanneer iemands haar, of het maanlicht glanst als zilver, gebruik je zilverwit of zilveren (alleen attributief). Wit met een grijzige tint heet gebroken wit. Haren of huid worden spierwit genoemd. Zie: bleek.
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Wit
Wit noemt men een voorwerp door welks oppervlakte alle lichtstralen worden teruggekaatst; bleek hetgeen niet hoog van kleur is en wat het witte nadert. Een wit paard, witte sneeuw, eene bleeke kleur, bleeke inkt, een bleek gelaat. Blank wordt enkel gebezigd van eene gladde, blinkende oppervlakte, b.v. van de huid van sommige menschen en dieren. De blanken. Blank als zilver. Een blank zwaard. De velden staan blank. Figuurlijk heeft blank de beteekenis van rein, oprecht. Een blank gemoed.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
wit
wit - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
1. licht en zonder kleur
♢ de bruid droeg een witte jurk
1. een witte kerst
[als er sneeuw ligt]
2. zo wit als sneeuw
[erg wit]
3. de witte vlag
[teken van overgave]
4. een wit voetje bij iemand halen
[slijmen, proberen bij hem in de gunst te komen]
5. de witte boorden
[kantoorpersoneel, ambtenaren]
6. wit om de neus worden
[angstig, bang worden]
7. Witte Donderdag
[de donderdag voor Pasen]
8. een witte fiets
[die iedereen mag gebruiken]
9. witte plekken
[gedeelten op een landkaart die nog niet bekend zijn]
10. de witte vlag
[teken in de strijd dat men wil onderhandelen]
11. een wit voetje proberen te halen
[bij iemand in de gunst proberen te komen]
12. een witte wereld
[een besneeuwd landschap]
13. zwart op wit
[een bewijs op schrift]
2. niet onwettig of verboden
♢ hij werkt daar wit, dus hij betaalt premies
3. met weinig kleur
♢ zij zag weer erg wit
1. wit wegtrekken
[erg bleek worden]
2. zo wit als een doek
[erg bleek]
3. witte rijst
[gepelde rijst]
4. wit om de neus worden
[verbleken van angst]
1. de kleur wit
♢ het wit van zijn ogen is helemaal bloed doorlopen
1. in het wit trouwen
[in een witte trouwjurk]
2. wit begint
[degene die met de witte stenen of stukken speelt]
Algemene uitdrukkingen:
1. witte artikelen
[goedkope producten zonder merknaam]
2. een witte school
[waar blanke kinderen in de meerderheid zijn]
Bijvoeglijk naamwoord: wit
... is witter dan ...
het witst
de/het witte ...
iets wits
Zelfstandig naamwoord: wit
het wit
Synoniemen
bleek, flets
Tegenstellingen
zwart