Synoniemen zoeken
Geen resultaten voor voornaamwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
voornaamwoord
voornaamwoord - naamwoord dat de plaats van een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord kan innemen, in de taalkunde ook pronomen genaamd. Aan het begin van een bijzin kan een betrekkelijk voornaamwoord of relativum staan (die, dat); minder gebruikelijk is de term relatief. Woorden als 'deze', 'die' en 'dit' noem je aanwijzende voornaamwoorden of demonstrativa. Voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden of possessiva zijn 'mijn' en 'jouw'. 'Zich' is een wederkerend voornaamwoord, reflexief voornaamwoord of reflexivum; 'elkaar' is, net als 'elkander', een wederkerig voornaamwoord. 'Ik', 'jij', 'wij' en 'het' noem je persoonlijke voornaamwoorden; taalkundige term: personale. 'Iets', 'iemand' en dergelijke heten onbepaald voornaamwoord of indefinitum. In vraagzinnen staat een vragend voornaamwoord, interrogatief of interrogativum; voorbeelden zijn 'wie', 'welke' en 'wat'.
Zie: naamwoord.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
voornaamwoord
voornaamwoord - zelfstandig naamwoord
uitspraak: voor-naam-woord
1. woordsoort die in de plaats kan staan van een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord
♢ 'ik' , 'hij' en 'wij' zijn voornaamwoorden
1. zelfstandig gebruikt voornaamwoord
[staat in de plaats van een (lidwoord +) zelfstandig naamwoord: de leraar was laat, HIJ was laat]
2. bijvoeglijk gebruikt voornaamwoord
[staat in de plaats van een (lidwoord +) bijvoeglijk naamwoord: de leuke leraar, WELKE leraar?]
3. persoonlijk voornaamwoord
[de woorden: ik, jij, je, u, wij, we, jullie, zij, ze, mij, me, jou, je, hem, haar, het, ons, hen, hun]
4. wederkerig voornaamwoord
[alleen 'elkaar' of 'mekaar': zij haten ELKAAR]
5. wederkerend voornaamwoord
[woorden die horen bij een werkwoord en die het onderwerp van de zin opnieuw noemen: hij schaamt ZICH]
6. vragend voornaamwoord
[de woorden: wie, wat, welk(e) en wat voor (een)]
7. bezittelijk voornaamwoord
[geeft aan van wie iets of iemand is: mijn, m'n, jouw, je, zijn, z'n, haar, d'r, ons, onze, jullie, uw, hun]
8. aanwijzend voornaamwoord
[woorden die men gebruikt om iets of iemand aan te wijzen: deze, dit, die, dat]
9. onbepaald voornaamwoord
[geeft niet precies aan over wie of wat het gaat, bijv.: iedereen, iets, een of ander(e)]
10. betrekkelijk voornaamwoord
[heeft betrekking op een ander woord of een andere zin, meestal: die, dat, wie, wat]
Zelfstandig naamwoord: voor-naam-woord
het voornaamwoord
de voornaamwoorden
het voornaamwoordje