Synoniem van vluchten

vluchten - zich snel verwijderen om te ontsnappen aan gevaar of aan gevangenschap. Het is synoniem met ervandoor gaan, op de vlucht gaan, op de vlucht slaan, de vlucht nemen, een goed heenkomen zoeken, wegvluchten, de benen nemen, de wijk nemen, maken dat men wegkomt en, in informele stijl, op de loop gaan, de kuierlatten nemen, de hielen lichten en het hazepad kiezen. In België: een post pakken. Een fraai archaïsme is vlieden. Lopend of rennend vluchten wordt ook genoemd: aan de haal gaan, de plaat poetsen, 'm poetsen, zich uit de voeten maken of zijn spat zetten. Met succes vluchten heet ontsnappen (aan), ontkomen (aan) of ontvluchten.

Zie: ontkomen; verdwijnen.

Gezegde(s):
• pleite gaan
• pleite maken
• de pleiterik maken
• de trossen losgooien
• een veilig heenkomen zoeken
• fluiten gaan
• het hazenpad kiezen
• de plaat poetsen
• zich bergen
• de spat erin zetten
• schoot gaan
• met stille trom vertrekken
• schampavie spelen
• het gat van de timmerman kiezen
• het anker lichten
• zijn snor drukken
• de sokken erin zetten
• zijn biezen pakken
• met de noorderzon vertrekken
• de hielen lichten
• zijn hielen laten zien
• wiebelig gaan
• zich uit de voeten maken
• hem piepen
• hem smeren
• zich wegmaken
• een schuiver(d) nemen
• de spat nemen
• de kuierlatten (= benen) nemen
• de wijk nemen
• het stof van zijn voeten schudden
• zijn penaten opzoeken
• een knijpbriefje afvaardigen
• de benen nemen
• de aftocht blazen
• zijn benen onder de arm nemen
• de dans ontspringen
• de staf weer opnemen
• zich uit de gaten maken
• er zijn gat wel weten uit te draaien

Spreekwoord(en):
• ga niet scheep zonder beschuit

Snel ontwijken. In vlieden, dat in de gewone spreek- en schrijftaal minder in gebruik is, ligt meer dan in vluchten het denkbeeld van snel ontwijken, het kan uit vrees geschieden, maar ook uit eene andere beweegreden. Aan vluchten is het denkbeeld van vrees verbonden.

vluchten - regelmatig werkwoord
uitspraak: vluch-ten

1. snel weggaan om te ontkomen
♢ deze mensen zijn gevlucht voor de oorlog

Regelmatig werkwoord: vluch-ten
ik vlucht
jij/u vlucht
hij/zij vlucht
wij/zij/jullie vluchten
ik/jij/u/hij/zij vluchtte
wij/zij/jullie vluchtten
hij is gevlucht
de/het/een gevluchte ....
vluchtend, vluchtende