Synoniemen zoeken
Synoniem van vast
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Vast
Wat blijft zooals het is. Bestendig is hetgeen op dezelfde wijze blijft voort¬bestaan, wat dus niet gedurig verandert; duurzaam wat vermogen heeft om te blijven bestaan; onver anderlijk wat ook door oorzaken van buiten niet veranderd worden kan. Het weder kan bestendig zijn, een vrede kan duurzaam wezen, God is onveranderlijk. Hij bezit weinig bestendigheid beteekent: hij mist het vermogen om met het aangevangene voort te gaan, of bij zijne zaken te blijven. Fast is wat een sterke samenhang heeft en dus weinig aan gevaar van verandering bloot staat. Een vast lichaam. Figuurlijk: eene vaste gezondheid een vast karakter. Vastheid van karakter leidt tot standvastigheid, maar zij ontaardt in onverzettelijkheid, wanneer men aan zijne beginselen en meeningen blijft vasthouden tegen beter weten in. Onwrikbaar onwankelbaar en onverzettelijk worden meestal overdrach-telijk gebezigd. Onwrikbaar duidt aan dat iets door geene kracht van buiten kan bewogen of verzet worden. Het is sterker dan onverzettelijk. Dit ver¬onderstelt slechts dat iets niet verzet kan worden, terwijl onwrikbaar te kennen geeft dat iets zelfs niet door wrikken kan bewogen worden. On¬wankelbaar ziet op vastheid van inhoud en goeden grondslag, waaruit de eigenschap ontstaat dat iets door schokken niet in schommelende beweging kan gebracht worden.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
vast
vast - bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
1. stevig met iets verbonden, niet beweegbaar
♢ het plakband zit erg vast
1. vaste vloerbedekking
[aan de randen van de vloer vastgemaakt]
2. een vaste oeververbinding
[met een brug of een tunnel]
3. met vaste hand regeren
[met veel gezag]
4. de vaste schijf
[opslag die in de computer is ingebouwd]
2. stevig
♢ de zieke mag nog geen vast voedsel
1. vaste stoffen
[geen vloeistof en geen gas]
2. iets vast in handen hebben
[er zeker van zijn dat je het bezit]
3. steeds hetzelfde
♢ in deze winkel hebben ze vaste prijzen
1. nog geen vaste plannen
[nog niet weten wat je gaat doen]
2. met vaste hand
[zonder beven]
3. vast in het zadel zitten
[zeker zijn van zijn positie]
4. vaste lasten
[die telkens terugkeren]
5. dat is vaste prik
[dat gebeurt regelmatig]
4. waar je niet aan twijfelt
♢ hij komt vast wel
1. vast en zeker
[zonder twijfel]
2. een vaste betrekking
[waar je niet elk moment uit ontslagen kunt worden]
3. het lukt me vast wel
[zeker]
5. duurzaam, wat zo blijft
♢ hij kreeg een vaste aanstelling
1. een vaste bezoeker
[die geregeld komt]
2. een vast contract
[voor onbepaalde tijd]
3. in vaste dienst zijn
[een arbeidscontract hebben voor onbepaalde tijd]
1. zonder te wachten
♢ mam, ik ga vast, kom jij straks ook?
Algemene uitdrukkingen:
1. vast slapen
[heel diep]
2. vast en zeker
[wis en waarachtig!]
Bijvoeglijk naamwoord: vast
... is vaster dan ...
de/het vaste ...
Synoniemen
gegarandeerd, gewis, klem, zeker
Tegenstellingen
los, onzeker, twijfelachtig
Bijwoord: vast
Synoniemen
alvast